7°
e x p l i c a t i o t a b u l a r u m ,
tae ibidem Fiftulae pulmcmaleSj cernuntur
difcurrentes, quarum tres ramoS delincavi.
t. Modus, quo Fiftulae pulmonales, p ix ta t i-
bras pyramidales, inverfas, d uöu ferpentmo
furfutn verfus Corneam Tunicam, in v ivi Sca-
rabaei Oculo feruntur. Craffiores tamen heic
delineavi hafce Fiftulas , quam naruraliter
funtj ut tanto exaäius poflent interftingui.
ahoaar men fie t, datter veele LongftypeH iow
heen loopen^ wmr van ik drie takken afgebeelt heb.
c. De Manier y op welke de Longpypen y neffens de
omgekeerde pyramidale Vtfels flangswys om hoogy
DuaeCraniicorneo-oBeaeextantiae, quae
fupra Oculum prominent, huncquc velut di-
- vidunt. ' '
g. Corneo-oflea Cranii expanfto, una cum ca-
vis & fbveolis fuis, quae.plerumque Nail-,
córnù vocatur. -
b. O c u li, qua parte intra Cranium latet, di-
v ifio fuperficiaria , quam fupcriorcs Granii
extantiae efficiunt. # .
». Cerebrum, e duobus quafi globis umtis con-
ftans. . i _
k. Fiftulae pulmonales, quae Sem dura Cerebri
matre & in Nervis opticis confpiciuntur.
I I . L o cu s , quo Optici N e rvi graciliftimi fuftt,
' quando primum e CereBro prorumpunt..
m. tn. N e rvi optici dilatati.
n.n. Xidem rurius contraäi.
v.o. L o c a , quibus Ne rvi optici rurfus amplian-
' ru r , quando Oculis adpropinquant.
p. p. Principium Medullae, quod rimam em*
per quam Gula tranfit, abfciflum.
F i g . IX ..
F iß u la e ‘P u lm o n a le s f u i s cum V e f ic u lis
in Scarabaeo N a ß c o rn i.
a.a. Veficulae Fiftularum pulmonalium diften-
ta e , quarum ramulum perfe&um, nonnihil
ultra magnitudinem naturalem au&um , exhibeo.
t - t
b. b. Fiftulae;., harumque ramuh laterales , ex
fuperiore Veficularum parte nafcentes.
e.c. Nonnulli' t u b u l i q u i ex lateribus harum
Veficularum prodeunt.
Fig. x.
F am u lu s P u lm o n a lis fu a cum V e ß c u la ,
m ic ro fco fto con fp efiu s.
a. a. Annuii corneo-oiTei, e quibus Fiftula pul-
monalis conftat. . ;
b. Annulorum horumee ftru&ura > quae talis
e f t , ut quafi ex particnlis globofis inter fe
concretis compofrti effe videantur.
e.c. L o c a nonnulla, quibus convolutrones ho-
rum Annulorum abruptae funt , novaeque
• rurfus wieipiunt.
d.d. Membranulae, quae annulos mter fe col-
ligant ,& in quibus multae confpiciuntur par-
ticulae globofae , quae hafce membranulas
vGluti conftituunt.
e.e. Annuii quidam tenuiores, qui in principio
& fine veficulae pulmonalis cernuntur:
f . f . Veficulae pulmonalis ipfiusconftruótio. Eft
haec particula membranacea & alba, ex im-
menfo compofita numero minutorum globu-
lorum, qui ob convexas fuas fuperficieculas,
ficubi radii lucis in has incidunt, particulam
jftam , abfque ullo fplendore , albicantem
— vifiii exhibcnt. T A B .
en opwaarts naa het Hoornvlies, in ’/ leeven
loopen: defe Longpypkens heb ik dikker als j§
fyn, tot onderfcheyt afgebeelt*
f. f. De PWee hoornbeenige uytßeekfelen van het
Bekkeneel, boven op het Oog van de Schalbyter,
die het felve als verdeelen.
g . Het hoornbeenig uytfpanfel Van het Bekkeneel,
met Jyne bolligheeden ende kuylkens | dat men
gemeenelyk de Neushoorn noemt.
h. De inwendige binnenße verdeeling op het Oog,
dat door de bovenfle uytßeekfelen van het Bekke-
neel te weeg gebragt wort.
i. D e Herfenen, die als uyt tivee vereenigde glohett
befiaan.
k . D e Longpypkens, die in het dikke Vlies def
Herfenen te fienfyn, als 00k op de Geßgtfenuiv.
1.1. De plaats, daar de Geßgtfenuwen het dmßi
fyn, wanneer fy eerß uyt de Herfenen fpruyten.
m. ra. De Geßgtfenuwen gedilateert.
n. n. De felve weer vernauwt.
o. o. D e plaatfen , daar de Geßgtfenuwen Weet
verdikken, als fy de Oogen naderen.
p .p . Het beginfel des Mergs, dat de fpleet maakt,
daar de Slokdarm door pajfeert, afgefneeden.
Fig. ix.
lü e Longpypen met haare blaaskens int
de Neushoornige Schalbyter.
a.a. De opgefpame blaaskens der Longpypen: waaf
van dat ik een volkome taksken een bayrken
grooter als het leven vertoon.
b. b. Depypkens en haare fy-takskens, die boven uyt
deefi blaaskens fpruyten.
c. c . Eenige pypkens, die aan de fyden uyt deeßt
blaaskens gaan.
g m x.
Een LongtaksRen met fyn Blaasken, ofl-
der een vergrootglas getekent.
a. &. De hoornbeenige Ringekxns, “JOMr uyt htt
Löngpypken beßaat. ■ r
b. De ßrufluur dejir Ringekensy die als uyt te ja-
men gegroeyde, globeufe deelkens, gecompeneer
worden. ■ j r*
c. c . Eenige piuatfen, Jaar de ombuygmp« dee/tr
Ringekens eyndigen, en weer nieuwe beginnen.
d. d .D e riieskens, die de ringekens aan een v i f j
binden, waar in men äa
kens f ie l, daar deefe Flieskens ab uyt befiaan.
e.e. Eenige dunder Ringehns, die in het beginftt
eneynde v a n h e t L o n g b la a s k e n t e f i e n ¡ y n .
f. f. De flrteRuur van bet Jjmgblaasken felve, a
een vliefig en wit deelbn is, fyndeje ßmen p -
f i e l t , n y t e e n tm y n d i g & t a l k l e e n e k lm t k e n s ,
door haare Vultigheeden, als de ft:ralen * „
ligt daar op vallen, het felve wit, en findet am
glans, aan het gefigf vertoonen. $k$.