Tab.
Verumtamen, uti probe notat Chaws,id a nullo
a m m e r d a m m i i
Dan dat en is, foo ik verfiaa, nooit van iemant fa |
Byen boud ( als Clutius welfegt ) aangemerkt,
ook van my nimmer ondervonden. Egter fio ^
twyfel ik niet, o f dit voorgeeven fteunt nog optent,
ge waarbeid, ende de een o f andere feekere onder.
vinding» Dewelke deefe fou kunnen weefen, da
er een.foort van wilde Byen is , de kleenfie form
van Hoomtorens niet feer ongelyk9 dewelke aanii
fteene murägicn veel riefielen, ende haare wonin:
gen aldaar uyt fieen ende kley maaken ; fynde Jom.
tyts de fteenkens diefe draagen foo groot, dat k
fwaarelyk te begrypen is, hoe dat deefe teere Ditr.
kens foo een groote lafi, ende dat felfs onder btt
vliegen ende het heften van haar eygen licharn
kunnen tillen. Waarom dan haar n e ß , war in
tien o f twaalf jonge Byen in gevoet worden, Jw
fwaar dikmaals ticegt ,dathet wel een oftweept
gewigt kan ophaalen. Gelyk ik in het Jaar 1666
aan een van de coufytten dcrvenficrs,in het lanthm
van den Heer TheVenot , tn in ’tbyfyn van in
Heer Steno, in het dorp van IJfyjiict verre vahParji
geleegen, kwam te ohfcrvecren voor de eerßenaal’.in
hetfelve neß ‘oond tk ook dóen ter tyt een rootagtigfes-
beenig Wurmken a f t geen in een Pop bveranderdt,
waar uyt my geen Bye, maar een feer aardige SM
byter c , naa een rond jaar daar naa krnmu
vergroeyen, ende dat fonder dat ik kon merken fit
dit Wurmken in al die tyt eehig aanmerkelyk von-
fei mm: levende alleen,indien het at,by het fittfa
ende kleyagtig gruys bah deefe nefien. Siet voarts
de explicatie van de a f beelding. Nog vond ikdw
in een ongemeenè Wefpe ; ende in fommige %
werpigé uytgeholde Pyfkens daar vond ik mW
billige fpinfels van Byen, ê e a l verlaáten endet®
gebrooken waaren. Uyt al het welke dan bl) h
dat het fomtyts kan geobferveert fyn , dat de B f
ßeenkens gedragen hebben. Dan dit en fyn ê
hattenus Apum Cultore, quantum ego novi,
neque a me ipfo unquam animadverium eft*
Interim crediderim tamen, aliquid huic narra-
tioni fubefle v e r i, certamque quandam obfer-
vationem, quàm mox memorabo, ipfi fortas-
fis ortum praebuilTe. Datur videlicet ferarum
Apum quaedam fpecies, minimae Bombyliorum
ipeciei hand abfimilis, quae cum ad muros lapideo
« nidificare frequenter foleant, fiiaque domicilia
ibidem e x lapidibus & argilla conftruant,
quandoque lapillos bajulant adeo ingentes; ut
v ix comprehenfibile f i t , quanam ratione tenella
ifthaec Animalcula , vel inter volandum quoq
u e , dura proprium corpus fuum efferre deb
en t, tantam fultollere molerà valeanc. Nidus
earum hittc faepiflime adeo ponderofus
e f t } ut unam duasve libras aequet : quamvis
nonnifi decem duodecimve Apes juvenculae
ill eo enutriantur : quemadmodum Anno 1666
in praedio D. Thcvcnotii , quod in pago Iffy
d i t t o , haud procul Parifiis diftante, fitum
e f t , circa bafin quandam feneftrariim, praefen-
te D.<SteH0H*,primuraobfervavi. In eodemhoc
- - nido turn temporis quoque reperi Vermiculum
lìg m.’ a. rubentem, fex Pedibus inftruttum à , qui in
i . Nympham b mutabatur; haec vero deinde e-
lapfo integri anni Ìpatio nequaquam in Apem,
- fed in Scarabaeum c, perquam elegantem, excre-
fcebat: neque interim potili animadvertere,quod
Vermiculus hic omm hoc tempore quidpiam
fpeftabilis alimenti affumferit} nifi forte lapideae
atque argillaceae hujusce nidi particulae ipfi
pro cibo foerint. V id e porro explicationem ico-
nis. Praetereaibidem quoque invera fihgularem
quandam Vefpam-, quin & in oblongis quibiisdam
tubulis excavatis nonnulla tum offendi texta
Apum membranacea , jam jam effratta atque
deferta. E x hifce igitur omnibus conftat, po-
tuiffe fieri, ut Apes nonnunquam vifae fuerint
lapillo« portante« : verum haud communes hae
fuerunt Ap es } quandoquidem hattenus nuspiam
comperire mihilicuit , id in his obfervatum a
quopiam fuiffe. Dottiifimo Jldrovahdo quoque
memorati innotuere Nidi ; at quafi e x fola
tantum argilla confetti : quemadmodum in E-
jus Paralipomenis eft videre : ibi enim Àpicu-
lae Vermem una cum Nido ruditer.depingit,
refertque, Arìftetelem par ite r , Hift. Anìm.
Cap. 24. hujufce Apum fpeciei mentionem fa-
cere. Attanien quoniàni Arifioteles ad fuam A-
pum hiftoriam confcribendam haud adhibuic
Anatomen *, id e o v ix bene certi Verique quidpiam
ordinäre Byen geweeft, alfoo ik nooit heb to*#1
v erß aan, dat dit daar van fou geobferveert f f ■
ß e dé gelecrdc Aîdrovàndus deefe Neften ^
geobferveert te hebben, dan niet als uyt MM m
geformeert, als in fyn Paralipomenis te ft® ^
alwaar by de Wurm der Bye, te gelyk met het^
rouwelyk tfytbielt. Seggende dat Arift. Hiß-anl
[■ Cap. 24. meedevan dit foort der Byengemag tne
Dan alfoo Ariftoteles in fyn Hiftorie der
de Anatomie ntet en heeft gebruykt ,foo en eeJ ^
piam in medium potuit proferre : unde Si Fa-
ftumèft-, ut omnium perturbatiffima fit ejus
jfthaeC hiftoria; utpote quam , dubio procul, ex
àliorum narrationibus , quae máximos faepe in
errores inducunt, confarcinavic. Meas fane
óbfervationes nemo accurate intelligere poteft;
nifi ab ipfis experimencis- lucem fuerit foenera-
tus.
I Quum Apes nonnifi herbas, plantas, arbo_,
res, floresque frequenteftt, abftinentiflimae fem-
' per ab attattu illòrum, quae impura funt aut
foetida; adeoque nunquam in ullorum Animan-
I tìuA cadavere confide re, aut eo fefe conferre,
obferventur j hinc Schimfchonis hiftoria , quae
in Libro Judicum Cap. XIV. memoratur, ad-
modum paradoxa quibusdam, imo & incredibi-
lis, videtur : nempe quod i s , cum juvenculum
Leonem dilaceraffec, aliquot deinde poft die-
I bus examen Apum, una cum Melle , in hujus
[ cadavere repererit. Attamen quantumcunque
I mirabile hoc videatur vel ingeniofiflimis etiam
Apum Cultoribus ; mihi proietto nequaquam
peregrinimi apparec : contextus enim abunde
I docet, hiftoriam hancce aeftate media' conti-
I .gifle: atqui hoc tempore enettum cadaver >
Animalve fuapte natura mortuum, breviffimo
•fane intervallo , omni fua carne nudari, ejus-
; que feeleton ita adaptari potuit j ut Apum
1 examini idoneumpraebere valeret domicilium.
i Nonne in viisfrequenter ejusmodi coftae,alia-
I que beftiarum mortuarum oila, occurrunt, quae
eousque. carne fua orbata fu n t , & nonnun-
I quam parte aliqua fuae cutis àre fa ttae, ac
I veluti in corium effittae, ita obddtta j ut mul-
I tis Infeólis apti loco habitaculi infervire que-*
I ànt? Sane textusi t a habet: Poft aliquot dies,
I Scbimjchon examen Apum in Leonis cadavere re-
periebat. Haudigicur multos heic dies,longum-
ve temporis lpadum* intercefiifle intelligendum
f citi quandoquidem examinis tempore caro A-
nimantium emortuorum de óiìibus fuis intra
^ a% o t , ut ita dicam,praecipue a Vermi-
bus Mufcarumdiripipoteft: funt enimpermultae
Mufcarum fpecies, quae, dum vel e longinquo
cadaver olfaciunt, ilico fua Ovula in id depo-
nunti ut his nimirum idoneum fuppetac, unde1
vivant, alimentum, quando pofitìs ibi exu-
vus paullopoft in Vermículos abierunt : hi v e ro
Vermes dein, intra breve temporis Ipa-
ttum, adeo increfcunt , omnemque carnem
wm lubuo confumunt 5 ut pene incredi-
e tt. Aliquando expertus hoc fum in A-
natemteremta, quam inter ramos Mali arbotoi
geen regte waarheid kunnén geraaken, waarom
hy nergens confufer is , als omtrent de Hißorien der
Byen, die hy fonder twyfel uyt het feggen van an-
dere *heeft opgetekent9 dat een groote dwaling on-
j dertiorpen is : en niemaht kan ook feggen myrie
\obfervatien wel te verftäan , ten fy hy dat fe lfs
!foo befinden gaat.
Nademaal de Byen niét als de Kruyden, Planten,
Bornen, en .haare Bloemen befoeken, en nim-
mermeer danraaken dat onreyn o f met ßank ver-
vult is, foo dat men fe nimmer op het doode aas
van eenige Dieren fiet fitten , o f haar felfs daär
naa toe begeeven, foo dunkt eenige de hiftorie van
Schimfchon, die in het boek der Rigieren in het
14. Cap. verhaalt wort, feer vreemt en bok onge'-
lofelyk: als dat hy ha fommige däagen, wanneer
een jonge Leeuw van hem vetfeheurt was, een
fwerm Byen met Honing in fyn liebaam vondP.
Dan hoe Wonderlyk 'dat ook de verftandigfie Byen-
heuders dunkt, het komt my garfcbelyk niet
vreemt voor , alfoo de text genoegfaam uytwyfi ,
dat deefe hiftorie in het niidden vah de Somer g i-
bcurt i s , alwaar een verft'aagen lichaam , o f een Dier
dat van felfs gefiurven is , binnen een geringen,
tyt van al fyn vleefch kan ohtbloot worden, en fyii
geraamtefoodanig toegeJlclt9 dat bet eene bekwame
honing voor een.fwerm Byen fou kunnen verftrek-
ken. Gelykerwys men ook dikmaals by de weegen
f i e t , dat de Ribbln en andere beenderen der doode -
beeften foo ontbloöt van vleefcb fyn 9 en fomtyts
dan nog met een gedeelte van haar uytgcdroogdeh
en als getouden huyt, foo ovet trokken, dat fe een
bekwame woning voor veele Dieren kunnen fyn-.
Naa eenige daagen , fegt de T e x t , voht Schimfchon
een .fwerm Byen in het lichaam van de Leeuw.
Deefe daagen fyn fonder twyfel niet "veel o f lang
geweeft, alfoo in defwermtyt het vleefeh der doode
Dieren binnen eenige uüren, om foo te fpreeken ■
van haar gebeente kan verteert worden , en datdoór
middél van de Wurmen der Fliegen , van dewelke
dat ’er feer veele foorten fyn , die, foo draa fy een
doot aas maar van verre ruyken , daar dadelyk
dan haare Eyeren in fetten, om die een bekwaam
voetfel te verforgen , als f e tot Wurmen aldaar
vervelt fouden fyn. Dewelke dan binnen- körten,
tyt foo groot worden , en al bet vleefcb foo febie-
lyk verter en, dat het ongeloofelyk is, ’t Geen ik
eens met een gedooden Entvogel onderfagt heb , van
dewelke als ik hem tujfchen de takken van een Appelboom
, op die tyt als de Byen fwermden, gelegt had,
ik binnen drie daagen, naa dat de Wurmen fchielyk
uyt haare Eyeren gekomen waaren ,al hei vleefcb 6n m-
S s s s ss ge