wachte bui ons in Oisterwijk in het huisvertrek van een’ wel-
willend winkelier, die ons van de plaats zijner inwoning een
aantal bijzonderheden mededeelde, en een hevige stortregen vond
ons op den Hondsberg veilig onder dak. Maar als dan weer de
zon doorbrak, wat schitterde dan alles in tooverachtigen gloed!
Wat bloriken dan de droppels aan de takken en wat straalden dan
de bladeren, wat vonkelden dan de varens en mossen op den
rijk begroeiden grond! Hoe stroomde er dan een lichtglans over
de hooge toppen en de slanke stammen en wat baadden zieh de
vijvers met hun witte waterlelies en hun groene riethalmen in
het wazig goud! Van de woeste heide met haar uitgestrekte
„vennen” , heeft de kunst inderdaad een heerlijk plekje gemaakt.
Met uitnemenden smaak werden die //vennen” tot sierlijke water-
partijen vergraven en die heidevelden tot een indrukwekkend land-
goed aangelegd. Een (/berg” is op den Ho n d s b e r g verte zoeken,
maar de bodem is toch eenigszins golvend en enkele verheven-
heden verkregen zelfs door den uit de plassen gegraven grond
een niet onbelangrijke hoogte. En vooral de groote watervlakten,
nu eens door krachtig opgewassen hout ingesloten, dan weer
enkele boomgroepen weerspiegelend, ginds door korenvelden en
läge boschjes omzoomd, hier als een heldere Spiegel blinkend in
het zonlicht, daar met breede pompenbladeren of rijk gepluimd
riet begroeid, leveren een’ overvloed van telkens afwisselende en
altijd treffende gezigtspunten op. Soms is de oever steil en donker,
of met donzig mos begroeid; soms is het water met een breede
strook van helder wit zand omzoomd; soms verliest het zieh
tusschen biezen en weelderig struikgewas; overal is ’t een rijk-
dom van lijnen en tinten, die het oog door telkens nieuwe schoon-
heden geboeid houdt. Want dit geeft aan het bosch van den
Hondsberg zulk een eigenaardige bekoorlijkheid, dat de kunst
zieh nergens hinderlijk op den voorgrond dringt. Zij heeft haar’
tooverstaf uitgestrekt over de wildernis, maar haar bijna overal
zooveel het kon den Stempel der ongerepte natuur laten behou-
den. En heden, nu wij alleen zijn, nu in de stille dennenbosschen
en over de sluimerende watervlakten geen vrolijke stemmen weerklinken,
maar enkel de houtduif kirt in de takken en het koeltje
door de toppen der hooge mastboomen ruischt, ontvangen wij
een’ diepen indruk van de plegtige majesteit van dit ernstig en
toch zoo liefelijk woud.
Längs een’ anderen weg keeren wij naar Oisterwijk terug.
Een breede baan met witte paaltjes längs het voetpad, een zwaar
zandspoor tusschen dennen, een groene graslaan met populieren
beplant., een rijweg, waar jonge eikjes gepoot zijn — dat alles
geeft afwisseling, al blijft het landschap eenvoudig. Er is schoon
gevormd houtgewas en. de gronden zijn soms prächtig begroeid.
Nu eens kronkelt een waterstroompje door de velden, dan blinkt
een vennetje tusschen de struiken, ginds opent zieh een door-
kijkje op een statige eikengroep. Fraaije beuken en eiken om-
ringen de höfstede Gr o o t - Sp e i j k en in mededinging met den
naburigen Hondsberg biedt de uitspanning K le i n -Spe i j k der
Oisterwijksche bevolking, der jeugd vooral, de gelegenheid tot
buitenpartijtjes aan. De vriendelijke noodiging boven de deur
eener kleine herberg:
D ie v e rm o e id i s v a n den g a n g
R u s t w a t in den V ö g e l e n z a n g .
behoeft ons niet in verzoeking te brengen. Om er vermoeid van
te worden, is de gang van den Hondsberg naar Oisterwijk niet
lang genoeg. Maar was ’t, in den tijd, waarin het vogelkoor jubelt
in het bosch, misschien zouden wij ons een oogenblik neerzetten
voor de nederige huisdeur,.oin te luisteren naar den heerlijken
wildzang, waaraan het huis zijn’ naam ontleent. ’t Laat zieh
denken, dat in de aan allerlei hout zoo rijke landstreek een
voorjaarswandeling dubbel genot oplevert, als van alle kanten
het lied der gevederde zangers weergalmt.