66 ONS REISPLAN.
veel oude torens en overblijfselen van middeleeuwschen bouwtrant
aan, als aan den weg „langs de kasteelen.” Heeft dat zijn aan-
trekkelijkheid voor wie gaarne kennis neemt van wat er uit de
dagen van voorheen nog is gespaard, het landschap aan de Wete-
ring is ook aan eigenaardige schoonheid en liefelijkheid geenszins
arm te noemen en meer dan een uitgestrekt en statig plantsoen
of boscb van eerwaardig hout boeit er het oog van den wande-
laar, die ter afwisseling den togt langs de Wetering boven dien
langs den straatweg verkiest. Verbindt hij daaraan een bezoek
aan het oude Wi jk, met zijn fraaije riviergezigten en de trotsche
ruine van het merkwaardige D u u r s t e d e , en voorts aan het
welvarende Am e r on gen, met zijn deftig heerenhuis en zijn
heerlijk bosch, dan kan hij den terugweg nemen over Zui l en -
s t e i n , L e e r s um en den D a r t h u i z e r b e r g , om zoo Doorn
en, langs den straatweg, zijn punt van uitgang — het station
Dr i e b e r g e n — te bereiken. En dan kan hij in een drietal
dagen zonder overmatige inspanning een stuksken van onsvader-
land doorwandelen, zijn belangstelling waardig om velerlei rede-
nen, zoowel om wat het hem in het tegenwoordige te zien geeft,
als om wat het van het verledene heeft te verhalen.
Van het edele huis Ri j s e n b u r g , het eerste dat wij’ aan de
Wetering zouden hebben gevonden, als wij eene eeuw vroeger
hadden geleefd,'is niets meer over dan een poortje. Groot zijn
onze verwachtingen dus dienaangaande niet, maar zulk een poortje
kan er wel eens geestig en schilderachtig uitzien. Onze pligt
eischt, dat wij ons daarvan vergewissen en dus zoo spoedig mogelijk
de Wetering opzoeken. ü e laan achter het ons reeds bekende
Rijsenburgsche kerkje loopt er regt op aan. Wij können dus
den gewonen straatweg nog eenigen tijd houden, maar wij kunnen
ook ter afwisseling iets vroeger den grintweg inslaan, die
tegenover het landhuis J o h a n n i s b e r g , tusschen boekweit- en
korenvelden, naar het buitenverblijf ’t L o o voert. Onze overigens
HET POORTJE VAN RIJSENBURG. 67
naauwkeurige wandelkaart kan ons hier tot eenige onbescheiden-
heid verleiden. Zij wijst den weg längs het huis en er achter
om. Het blijkt, dat wij dan op het afgesloten terrein komen,
bij den vijver onder het hooge hout, waar geen gemeene weg
meer is. Wij moeten dus terug, het inrijhek weer uit en buiten
’t plantsoen langs de haag, waar een open landweg door weiden
en bouwakkers uitloopt op een laan van hooge, wilde populie-
ren. ’t Ziet er hier gansch anders uit, dan op den straatweg met
zijn villa’s! Hier is ’t gebied van den boer, met de boomgaarden
en akkers rondom de hofstee, met de kalveren en de kippen en
de biggetjes op het erf. Maar voor deze laan zou Ho b b ema
zijn’ schildersezel hebben geplaatst. ’t Is een landschap, zijn pen-
seel waardig. Diepe kleisporen doorploegen den grond. Door den
storm gevelde boomen liggen woest door elkander. Door den
bliksem getroffen en gescheurde stammen rijzen spookachtig op
in het licht, dat tusschen de bewegelijke bladeren der breed
uitgewaaide kruinen speelt, of door de open plekken met vollen
gouden gloed onder het groene gewelf en op den ruwen landweg
valt. Onze eerste afwijking van den drukbezochten, uitste-
kend onderhouden en met vriendelijke lusthoven omzoomden
hoofdweg berouwt ons niet. Spoedig komen wij in de groote
Rijsenburgsche laan, en als wij die ten einde zijn, dan zien wij
de Wetering met zijn groene zoomen voor ons. Maar het poortje
zien wij nog niet. Het ligt dan ook niet regt tegenover de laan,
maar een weinig regts, aan de overzijde van het water. Wie het
niet heeft gezien, heeft er niet veel aan verloren, ’t Is niet veel
meer dan een tamelijk breede en gewone boerenschnür, met een’
Vierkanten doorgang, waar boven de naam Ri j s e n b o r g staat
te lezen. Er zijn een paar zware deuren en het jaartal 1635 wijst
er op, dat het gebouwtje afkomstig is uit den tijd, toen het
huis reeds lang geen versterkte bürgt meer was. Het voormalige
voorplein, waartoe het poortje toegang geeft, heeft geen enkel
overblijfsel van vroegeren luister bewaard, evenmin als het met
een begroeide gracht omringde terrein aan de regterzijde, waar
eens het slot heeft gestaan, dat in 1276 door Gijsbrecht van