uit Zeeland aangevoerd, opladen. En als wij overgevaren zijn ,
dan worden wij weer herinnerd aan de dingen, waarvan wij op
dezen morgen me.er gehoord dan gezien hadden. Op den veer-
dam, bij een houten huisje, zijn eenige mannen, vrouwen en
jongens aan den arbeid. Daar staan lange rijen van dakpannen
en t is ons niet meer een raadsel, wat dat beteekent. Wij zien er
de oestertjes opzitten, ten deele vrij groot reeds, ten deele nog
zeer klein. Men wijst ons, hoe zij er worden afgestoken. Groote
voorzigtigheid is er noodig en niettemin worden er nog velen
gekwetst. ’t Is dan ook wel beproefd, andere collecteurs te ge-
bruiken, waarbij het afsteken overbodig is , maar de pannen zijn
toch nog verreweg het meest in gebruik.
Tholen is een stil stadje, met enge straten, en vrij wat ruimte
binnen zijn wallen wordt door tuin- en moesgrond ingenomen. De
meeste huizen zien er ouderwetsch uit en zijn klein en laag.
Trapgevels zijn er niet zeldzaam, maar een’ belangrijken gevel
merken wij niet op. Enkele woningen hebben eenig aanzien en
de stad, wier inwoners van' visscherij en landbouw leven, is ook
niet in verval. Een fraai nieuw sckoolgebouw toont zelfs, dat er
welvaart heerschen moet. Aan de Ho o g s t r a a t staat. het stad -
huis, dat zieh met zijn’ slanken achtkanten toren uit het dak en
zijn’ antieken voorgevel deftig genoeg vertoont, en zekerzou winnen,
wanneer het. met als door de huizen, waartusschen ’t geklemd
is, wat ineengeperst scheen, zoodat het voor zijn hoogte veel te
smal is., En door de zijmuren, die onmiddellijk als halve trapgevels
nederwaarts loopen, geeft het min of meer den indruk van
een gevel zonder huis..;’t Is dan ook maar een gedeelte van een
oud en zeer uitgestrekt gesticht; van het „steenen huis”, waar de
tolgaarder woonde, sedert Tholen in 1220 aan graaf Willem I
gekomen was. Reeds van ouds was hier een belangrijke toi ge-
vestigd, waaraan de stad haar’ opkomst en zelfs haar’ naain moet
te danken hebbenA
Verreweg het belangrijkste gebouw is de groote kerk, uit het
begin der 15^ eeuw, die haar hooge, zware muren, door open
contreforts gesteund, op een door iepen beschaduwd plein verheft.
Geheei voltooid schijnt zij niet te zijn geweest, of de koor-
trans, wiens pilaren in den buitenmuur zigtbaar zijn, moet later
zijn weggebroken. Zij is versierd met een bezienswaardige portiek.
Van binnen is zij door het kunstig gemetselde steenen gewelf
merkwaardig en op het koor is een fraaije zerk van een’ Heer en
dame uit het geslacht van Bl o i s , dat tot in het begin der 15(le
eeuw de heerlijkheid in leen had. Van de tombe van Guy,
den laatsten Heer, gestorven in 1421, "is nog sleehts de steen
over, waarop zij stond. Forsch en kloek is ook de vierkante toren
met zijn stompe kap, en opnieuw hebben wij de aanleiding, ons
te verbazen over de menigte van schoone en statige kerken, door
het voorgeslacht gesticht. En wat wisten onze vaderen hun huizen
aardig te versieren, ook in een’ tijd die nog niet zóó ver achter
ons ligt ! Wij kunnen er niet ver van ’t stadhuis een proeve van zien.
Niet meer uit den besten tijd, maar toch geenszins onver-
dienstelijk, is het schoorsteeustuk van tegels in de woning van
den smid J. v an Ho u t e n . Toen :t er in 1770 geplaatst werd,
was in dit huis blijkbaar reeds een smederij gevestigd. Het ver-
toont den meester met zijn gezellen aan het werk, en dat de
toenmalige werklui een hartversterking niet versmaadden, blijkt
uit het kunstelooze maar zeker welgemeende onderschrift :
Vronw tap de kan maar pas op de vonk(en)
Als het ijzer is heet moet het zijn
Gesmeed. En dan ook eens gedronken.
Sieraden van dien aard zijn er welligt meer in Tholen, maar
ter onzer kennis kwamen zij niet, bij het körte oponthoud dat
ons er vergund was.
Moeten wij, op den Brabantschen wal teruggekeerd, een oogen-
blik op de stoomtram wachten, wij kunnen dien tijd niet besteden
aain de bezigtiging van het hoornwerk Sl ikkenburg, dat eertijds
aan deze zijde Tholen hielp verdedigen. Het is verdwenen, evenals
het oude dorp met kerk en molen, dat er nog vroeger was te
vinden en op een kaart van 1555 voorkomt.
Dank zij der tram, die ons tijdig in Bergen terugbrengt, en