alle zijden de böschen zieh legeren, als droomend op den zonnigen
middag, in ernstige, wazige tinten gehuld, terwijl boven de velden
de warme lucht wemelt en t.nlt in het tintelend licht. Verrassend
is de afwisseling, door het bouwland teweeggebragt te midden
van het donkere hout. ’t Geeft als een gevoel van verruiming
en verademing, als de grenzen, die het oog tot engen kring be-
perken, zieh weer eens uitzetten en de blik kan rondgaan längs
de bloeijende aarde en den helderen hemel. Al brandt dan ook
de zonnegloed wel wat sterk, terwijl wij het karspoor tusschen
de korenakkers volgen, wij genieten het uitzigt op het zomer-
landschap met zijn’ vrede en zijn weelde, totdat het koele lommer
van het bosch aan de andere zijde van het huis ons weer ontvangt en
ons nieuwe schoonheden te aanschouwen geeft. Wij ontvangen hier
in dit gedeelte van het woud minder den indruk van tempelgewel-
ven. ’t Vertoont een eenigzins gewijzigd karakter. Maar nog forscher
zijn er de boomen, die er van alle kanten in lange rijen oprijzen.
Zware beuken vooral prijken er in rijken overvloed en krachtig
blinken hun grijze stammen tusschen het groen der struiken.
Prächtige eiken breiden daarnevens hun knoestige takken uit.
Regte lanen of kronkelende paden leiden er door heen, en al is
de oppervlakte, door het bosch beslagen, ook niet bijzonder groot,
het geeft den indruk, van veel uitgestrekter te zijn, dan het
werkelijk is. Van de kleine hoogte, waarop een koepel is ge-
bouwd, zouden wij het uitzigt wat ruimer hebben gewenscht.
Zij ligt aan den zoom van het hooge hout en werd er wat ge-
kapt, dan zou zieh van daar een liefelijk landschap met akkers,
dennen- en akkermaalsboschjes en opgaand geboomte laten over-
zien. Maar al blijft dit ons thans grootendeels verborgen, daarom
is toch de kleine moeite van een afwijking naar dit punt niet
verloren, want een fraaije kastanjelaan loopt van hier op een’ der
ingangen van het afgesloten gedeelte der buitenplaats aan en
eigenaardig is er het digte tapijt van klimop, dat den grond
bedekt. Bij de brug over de heldere gracht prijken colossale sparren
en te midden van den smaakvollen aanleg van gras- en bloem-
perken, boom- en heestergroepen, vertoont zieh van hier de zijgevel
der huizinge, met zijn drietal daken en het torentje, niet in strijd
met het Engelsch plantsoen er om heen, maar toch ook niet met
de ouderwetsche berceau, die van een vroegere mode spreekt.
Aan deze zijde der waterpartij wendt zieh het pad längs oude
beuken, met hun laag neerhangende takken, eerwaardige larixen,
sparren en eiken, allen schoon van vorm, voorbij een’ kleinen,
stillen vijver in het groen, längs de groote weide met haarbonte
runderen, totdat het uitkomt op de groote laan tegenover het
huis en wij onze heerlijke boschwandeling hebben volbragt.
Wij scheiden er echter nog niet- van. Men heeft ons gezegd,
dat wij over het bouwland in het bosch een’ weg kunnen vinden,
die naar den grintweg leidt. Wij gaan dus weer een der lanen
in , ditmaal längs de boerderij met haar’ hooiberg en haar schüren,
door een wild, digtbegroeid gedeelte van het bosch; wij steken
de ons reeds bekende vlakte over en volgen het breede spoor
door het hooge hout, waardoor zij begrensd wordt, längs beuken
en sparren, voorbij diepe dwarslanen en over een donker water,
dat zieh aan beide zijden der brug tusschen het digte struikgewas
verliest en bij het brandspuithuisje vinden wij den grintweg weder.
Wij zijn niet ondankbaar aan de zon, die heden tot dusver
ons pad bescheen. Na menig killen en graauwen regendag ver-
kwikte ons haar licht en haar wärmte, en meestal was er lommer
genoeg, om haar’ gloed te temperen. Maar onaangenaam is ’t
ons toch n ie t, dat nu de wolken haar stralen wat onderscheppen.
De lichteffecten worden er niet minder door en de weg naar
het huis D o r t h wordt armer aan schaduwrijk geboomte. Vrolijk
en afwisselend blijft echter het landschap. Witte huisjes en groene
hagen, dennenboschjes, akkers en weiden volgen elkander op.
Straks wordt het wilder en stouter, als wij den grooten weg van
Deventer op Lochern zijn overgestoken, en een klein buurschapje
van een paar huizen en hofsteden, met de van linden overschaduwde
herberg de d r i e Ki e f t e n , achter ons hebben. De witte paaltjes
längs het voetpad zijn het teeken, dat wij op het grondgebied
der uitgestrekte heerlijkheid Do r t h zijn aangekomen. Het schijnt,
dat de bodem ruwer wordt, welligt ook, dat er minder zorg