wijk, spant de statige e ik , die op eenigen afstand van het huis
zijn’ dikken, gaven 'stam en zijn fiere kruin verheft. Regt en
slank gaat hij op en gij zoudt hem op het eerste gezigt niet
voor een’ boom van bijzondere zwaarte groeten. Maar Staat gij
bij zijn’ voet, meet gij zijn’ omvang en ziet gij op naar zijn
hoogte, dan ontvangt gij een’ diepen indruk van zijn majesteit.
Hoe klein is het huis, dat zic.h legerde onder zijn schaduw! Hoe
nietig zijt gij zelf!
In vroeger tijd was de landstreek aan zulke zware boomen
rijk. Wat schoone stammen zag ik zelf eenige jaren geleden te
Almelo liggen! „Zij komen van Winterswijk — werd er gezegd
— en zoo staan er daar nog vrij wat.” Zoolang de hofhoorigheid
in zwang was, waakten wetten en bepalingen over het behoud
van het bosch. ’t Was streng verboden, hout te veilen, anders
dan voor zoöver het tot eigen gebruik en tot onderhoud van
het huis noodig was. Daar is dan ook in de oude boerenwonin-
gen nog prächtig eikenhout te vinden. Later spaarden de Schölten
uit eigen beweging hun eerwaardig geboomte. Hun eergevoel
kwam tegen hakken en sloopen op. Het bosch met zijn zware
stammen was een der teekenen van hun aanzien. Ook had het hout
betrekkelijk weinig waarde en de kosten van vervoer waren uiter-
mate hoog. Thans is het eikenhout duur en het vervoer ge-
makkelijker. Des te meer is het te waardeeren, dat dit eene
prachtexemplaar door de bijl werd ontzien.
’t Is een liefelijk landschap daar bij dien ouden, statigen eik
op het grasplein, deels begrensd door de schilderachtige arbeiders-
woning met haar schuur en haar’ p u t, deels omzoomd met eiken ,
tusschen wier grijze stammen het donkergroene hulstblad glinstert,
deels ingesloten door hooggelegen akkers, waarover de ploeg, door
den bonten os getrokken, rondgaat en waarboven de lijnen van
het kreupelhout golven. ’t Is waard, dat wij er eenigen tijd ver-
toeven, terwijl het trouwe paard zijn aandacht vooral aan het
maische grastapijt wijdt. — En dan weer verder.
’t Zou niet gemakkelijk zijn, den weg, waarlangs onze voer-
man ons leidt, nog eens na te wandelen! Regts en links slaat
hij, sohijnbaar willekeurig, de zandwegen in en al noemt hij
ons de boerenplaatsen, die wij van verre of van nabij voorbij
rijden, wij zouden ze toch bezwaarlijk weer kunnen vinden! In-
tusschen hebben wij overvloedig gelegenheid, de verschillende
typen van het telkens afwisselend landschap te leeren kennen.
Wij zijn nog altijd in h e t W o o l d , en de boschrijke buurschap
doet haar’ naam geen oneer aan. Toch is ’t hier doorgaans lager
en jonger hout: knoteiken längs de hooge wallen der boekweit-
en roggevelden, elzen längs greppels en slooten, berkjes en aan-
komende beuken, verspreide dennen in de heide. Hier en daar
is de grond wat golvend. Ruime vergezigten openen zieh soms
en daar wij digt bij de grens zijn, zien wij de Duitsche bosschen
in de verte en het spitsje van het klooster te Bo e r l o op West-
faalschen bodem. Straks gaan wij weer Noorderlijker op, het
woeste Ko t t e n s c h e ve l d , een slechts half ontgonnen heide,
voorbij ,;/■— längs een steenbakkerij, die vrij wat van het hout
uit den omtrek gebruikt, ■ längs de boschjes en eikengroepen
van de Ha a r , een gehuchtje van enkele nederige woningen,—
längs de bosschen, lanen en weiden van de aanzienlijke boeren-
hofsteden Aa r n i n k , He i j i n k en Es s e l i n k , wier ligging als
naar gewoonte reeds op eenigen afstand door het hooge hont er
om heen wordt aangewezen. En dan moeten wij wederom de
spoorbaan oversteken. Ditmaal is het de lijn, die Winterswijk
aan het kolendistrict bij Es sen verbindt. Ook hier is het thans
stil. Het witte wachthuisje sluimert in den zonneschijn en längs
den ganschen langen weg is geen spoor van leven te ontwaren,
dan de insecten, die er gonzen en een paar vogels, die onbe-
zorgd tusschen de ijzeren sporen trippelen. Het schijnt, alsof het
hier nog eenzamer is , dan elders. De verlaten en afgesloten
landweg, waarop ons rijtuig te vergeefs den overtogt beproefde,
is met gras begroeid en het eenige gelgid, dat er gehoord wordt,
is het zachte suizen van den wind in de dennen. Wij hebben
geen regt, in de wijd uitgestrekte velden en- bosschen iets anders
te verwachten; wij zijn op de zandwegen waarlijk ni’et door een
druk verkeer verwend! Maar de spoorweg wekt onwillekeurig