en opschik beleedigt maar zelden den goeden smaak. Zoo »erg
mooi” zien wij er bij onze omwandeling maar weinigen.
Benige schreden van den grintweg, alsof ’t zieh een weinig
had teruggetrokken, om rüstig het leven om haar heen gade te
slaan, ligt het kerkje met de afgesloten, thans niet meer ge-
bruikte begraafplaats en de pastorie. De school, die eertijds'in
haar nabijheid de dorpsjeugd ontving, is naar den dijk verplaatst —
waarlijk niet hetzelfde als (/aan den dijk gejaagd!” — en wat er
van het gebouw overbleef is tot brandspuithuisje ingerigt. Vriende-
lijk ligt het kerkje tegen het hout en het is in goeden Staat,
terwijl de toren met een scherpe spits prijkt, maar het heeft uit-
noch inwendig iets opmerkelijks. Kerk en toren zijn in 1824
nagenoeg geheel vernieuwd.
Achter de kerk loopt de dijk, waarop en waartegen de meeste
huizen zijn gebouwd. De grintweg, die zieh längs de kerkafbuigt,
klimt dus eenigszins. Hij loopt längs den muur van een’ grooten,
verwilderden tuin en den wit gepleisterden zijgevei van een uit-
gestrekt, onregelmatig gebouw, waarvan de achtergevel, met zijn
talrijke daken en begroeid terras, in den tuin uitkomt en schilder-
achtig afsteekt tegen het hooge geboomte. Het breede front van
het huis ligt op den dijk, juist tegenover de fraaije, met kastanjes
beplante markt en vormt een der zijden van het ruime, schaduw-
rijke plein. Dit is het heerenhuis, vhe t Hu i s te He e n v l i e t ” .
De vobrgevel is stijf, eveneens wit gepleisterd, met platte lijst,
twee rijen vensters en de hoofddeur. Een deel er van, op den
hoek van den grintweg, wordt door den medicus bewoond; het
overige Staat ledig en is in verval. Een groote zerksteen vermeldt
in deftig Latijn, dat J o h a n n e s van den Ke r k h o v e n , bij-
genaamd P o l y a n d e r , in 1627 dit huis heeft vernieuwd, het
oude kasteel door den onregtvaardigen gang der tijden te gronde
gegaan zijnde, en dat in 1638 Ma r i a de Medici s , weduwe
van koning H e n d r i k IV, hier met prins Fr e d e r ik H endr ik
en hun’ talrijken hofstoet gastvrij ontvangen zijn. In 1850 werd
het ,/merkelijk veranderd en verbeterd,” terwijl van het vroegere
heerenhuis nog zware kelders en gangen moeten over zijn. Van
binnen is het niet te zien. Er moet trouwens in de ledige, ge-
moderniseerde kamers ook niets belangrijks zijn te vinden.
Merkwaardiger is de ruine van Ra v e s t e i n , wier donkere
muren wij reeds zagen en die in het bosch der heerenhuizinge
gelegen is. Een ijzeren hek tusschen twee hooge hardsteenen palen
geeft toegang tot een pleintje tusschen het huis en den stal. Wij
openen een houten hekje, dalen eenige treden af en komen in
den tuin. Van hier hebben wij een goed gezigt op den zij- en
achterkant van het groote heerenhuis, zooals het zieh met zijn
uitbouwsels en inspringende hoeken, zijn ongelijke, teil deele
digt gespijkerde vensters, de afwisselende lijnen zijner daken en
puntgevels, tusschen het frissche, weelderige groen van struiken,
heesters en boomen, als een aantrekkelijke, ordelooze verzameling
van allerlei gebouwen vertoont. ’t Is de vraag, of de i/verande-
ring en verbetering” van 1850 uit een bouwkundig oogpunt aan
Polyanders stichting goed heeft gedaan. Maar ’t is toch nog een
aardige proeve van een deftige, ouderwetsche, adellijke woning
en wij kunnen ons voorstellen, dat zij in de dagen van haar
welstand niet onwaardig was, binnen haar muren vorstelijke personell
gastvrij te ontvangen. De ruine ligt op eenigen afstand,
Wij bereiken haar door de slingerpaden tusschen de hooge iepen
en esschen en het welig opschietend struikgewas van het verwil-
derde boscli. Op' een eilandje in een begroeide, ten deele ge-
dempte gracht, verrijst de vierkante bürg t, die nog drie van zijn
zijden en drie van zijn ronde hoektorens heeft behouden. De
muur, waar eenmaal de ingang was, is nagenoeg geheel weg-
gevallen en daarmede is vermoedelijk de vierde hoektoren ver-
dwenen. Eenig muurwerk aan den zoom der gracht schijnt van
de oude poort te zijn overgebleven. Aan de drie nog gespaarde
zijden zijn blijkbaar nooit andere gebouwen verbonden geweest
en de ruimte op het eilandje laat ook niet veel plaats, dan voor
poort en ringmuur en binnenplein over. De zware bürgt zal wel
’t voornaamste, zoo niet het eenige gebouw van beteekenis zijn
geweest. De ruimte tusschen de muren is geheel ledig, ook de
keldergewelven zijn ingestort en van den ongelijken, met struiken