de ouderwetsche plantage met zijn hooge, geschoren beuken-
hagen zieh uitstrekte, begrensd door de gracht, die nog een deel
van het weiland insluit. Destijds liep de weg regtuit op deze
gracht aan en wendde zieh dan, door een ten deele nog gespaarde
eikenlaan, in wier lommer thans de bonte runderen de koelte
zoeken, om den slottuin heen. De zijgevel, dien wij tusschen het
hout- en heestergewas van den bloemtuin onderscheiden, geeft
in den kleur zijner steenen te zien, welke veranderingen en ver-
grootingen het huis heeft ondergaan. Het middelste gedeelte,
van ligt rooden steen, was het huis, zooals het in 1694 nieuw
werd gebouwd, een eenvoudig stijf, vierkant gevaarte, met een
klein voorplein tusschen den ingang en de brug, waarop een
paar boomen waren geplant. Voor dien tijd was het, zooals uit
een teekening uit het midden der 17de eeuw blijkt, veel onregel-
matiger, maar ook veel schilderachtiger — een verzameling van
gebouwen met trapgevels en ongelijke daken en een’ zwaren,
Vierkanten, gekanteelden toren; maar van dit alles is niets meer
overgebleven. In 1762 werd het huis aan de voorzijde vergroot
door er het plein bij aan te trekken, zoodat de gevel nu met
zijn tweetal hoektorens regt uit de gracht oprijst. Eenige jaren
later, in 1789, werd het ook aan de achterzijde uitgebreid en
met twee torens versierd, terwijl toen ook aan elken zijgevel
een uitstek werd aangebouwd. In dien staat is het tot nog toe
gebleven. Alleen het voorplein onderging in den loop dezer eeuw
eenige veranderingen, gedeeltelijk ten gevolge van een geweldige
hagel- en regenbui, waardoor de gemetselde buitenmuur aan de
buitengracht werd ondermijnd en weggespoeld. Naar den tränt
van de meesten onzer ouderwetsche heerenhuizen staan aan
wederzij van dit plein de nevengebouwen; aan den eenen kant
de stal, waar in de vorige eeuw de voorpoort was, daartegen-
over de oranjerie. Een lange houten brug met ijzeren leuningen
leidt naar de glazen hoofddeur, die niet voor ons gesloten blijft.
De vergunning om kennis te nemen van de talrijke familieportretten
en andere merkwaardigheden, in den alouden zetel van
een aanzienlijk geslacht bewaard, wordt ons met bereidwilligheid
HABDENBB.OEK VAN BINNEN. 81
verleend. Hardenbroek bezit nagenoeg een hondertal portretten,
waaronder van groote kunstwaarde en van eerbiedwaardigen ouder-
dom, of voor geslacht- en wapenkunde van belang.
Wij vinden reeds terstond in de ruime vestibule twee groote,
goed geschilderde portretten van Gi j s b e r t van H a r d e n b r o e k ,
den VIIIsteil van dien naam, en van zijn huisvrouw Wi l l emi n a
van He ume n. Hij voerde weêr het volle wapen van Wulven,
daar de hoofdstam was uitgestorven. Om de onrust der tijden
was ( het kasteel in liun’ tijd onbewoond. Zij vertoefden op het
slot te Abcoude, waar hij in 1585 stierf.
De zijkamer aan den Z. 0. kant is versierd met de portretten
van J a n Lo u i s van Ha r d e n b r o e k , kapitein ter zee, en
van zijn huisvrouw J e a n n e Ch a r l o t t e van Ren e s s e , in
rijk gebeeldhouwde lijsten, met 32 kwartieren en Symbolen van
den krijg. Ook hun zoon J o h a n Ad o l f is er afgebeeld, met
zijn tweede gemalin S u s a n n e Cevi l e gravin d ’Auma l e . Deze
Heer heeft in 1748 het huis teruggekocht en het sedert aan-
merkelijk verbouwd en vergroot. Met Onno Zwier van Haren
was dit echtpaar bijzonder bevriend. De dichter zond hun zijn
werken en verblijdde zieh zeer, dat zijn zoon, de Student André,
in hun’ kring verkeerde. Hun kleinzoon, de tegenwoordige Heer
van Hardenbroek, nam in 1837 voor zieh en zijn wettige afstamme-
lingen den toenaam d ’Auma l e aan en voert het familiewapen
met dat van d’Aumale gevierendeeld. Ook van hun’ zoon G ij s-
b er t Carel Du c o en diens echtgenoote R e i n a r d a van de
Gl ind zijn hier de portretten. Zestig jaar lang had deze Heer
de ridderhofstad bezeten, toen hij in 1851 stierf. Behalve copiën
van enkele andere afbeeldsels, op ’t kasteel bewaard, vinden wij
hier ook die van den koning-stadhouder Wi l l em III en van
koningin Mar ia.
Achter de vestibule ligt de groote zaal, die door een drietal
ramen in den achtergevel een fraai uitzigt heeft op de weide en
de bosschen naar den kant der Wetering, op de Doornsche heuvels
en de pyramide in de verte, terwijl glasdeuren het gezigt ver-
gunnen op de laan en den weg voor het huis. In deze zaal prijken