Dinxperlo is de laatste plaats van de oude heerlijkheid Brede-
voort. Vlak bij het dorp lag haar grens, gelijk daar nog de lands-
grens gevonden wordt. Zelfs zou bijna gezegd kunnen worden,
dat de eene zijde der straat Hollandsch is en de andere zijde
Duitsch, wanneer niet het Duitsche gedeelte een afzonderlijk dorp,
met name S u d e rwi c k , uitmaakte. De groote weg loopt eenigen
tijd vlak längs de scheiding heen, zoodat het hoofdgebouw eener
tapijtfabriek, die wij längs komen, op uitheemsohen bodem Staat,
terwijl de daartegenover liggende nevengebouwen op vaderlandschen
grond zijn opgetrokken. Aan bouwstijl en versieringen zijn in-
tusschen de woningen nog duidelijk te onderscheiden en ’t mag
ons inderdaad verwonderen, dat zoo onmiddellijk in elkanders
nabijheid het verschil in nationaliteit zoozeer is bewaard gebleven.
Ook de grondsoort is blijkbaar niet dezelfde. Terwijl aan deze
zijde boekweit en koren groeit, strekken over de grenzen groote,
frissche weilanden en digte bosehjes zieh uit in de vruchtbare
vlakte, waar de IJsel door kronkelt. Overvloed van populieren
wast er in den omtrek. Talrijk zijn dan ook in en bij Dinxperlo
de klompenmakers. De weg buigt zieh een weinig en verlaat den
hoogeren bouwgrond, om tnsschen de weiden door te loopen.
Wij komen aan de brug over de P r i e s t er be ek en wij zijn
in het buitenland. ’t Is een fraaije, houtrijke landstreek. Eiken
en benken, door vruchtboomen afgewisseld, tieren er welig en
vormen heerlijk belommerde lanen. De vrolijke rivier houdt ons
een tijd lang gezelschap; over de gras- en korenvelden vertoonen
zieh op eenigen afstand donkere bosschen en voor ons ligt An hol t
in het groen. De afsluiting der weilanden, de tolboom, de huizen,
de kleeding en zelfs de houding en gelaatstrekken der voorbij-
gangers, dat alles zou ons doen vergeten, dat wij slechts weinige
minuten van de grens verwijderd zijn. Anholt met zijn grond-
gebied is trouwens sedert lang geheel Duitsch. Maar het landje
dringt zieh min of meer zonderling in het onze. De naaste weg
tusschen de niet ver van elkander verwijderde dorpen Di n x p e r l o
en Ge n d e r i n g e n loopt over Anholtsch terrein. ’t Behoorde
vroeger dan ook tot Gelderland en die oude betrekking geeft
ons vrijmoedigheid, ons niet als op geheel vreemden bodem te
beschouwen. Het stadje verdient een belangstellend bezoek. Groot
is het n ie t, maar voor een Duitsche plaats van dien rang is het
tamelijk vrolijk en vriendelijk. De omstreken zijn bekoorlijk, het
groote, schoone kasteel is merkwaardig en het park prijkt met
prächtig hout. Hier veroorloven wij ons dan ook een vrij langdurig
oponthoud.
Anholt heeft lange jaren behoord aan het edele geslacht der
bannerheeren van B r o n k h o r s t -B a t e n b u r g , sedert het einde
der 143? eeuw, toen Gijsbert van Bronkhorst met Margaretha,
de dochter van den toenmaligen Heer van Anholt, He rma n
van Geme n , was gehuwd. In den feilen en langdurigen strijd
tusschen Egmond en Oostenrijk om de heerschappij over Gelderland,
koos Heer J a c o b , wien Batenburg en Anholt destijds
behoorden, de Oostenrijksehe zijde en hertog Karel verdreef hem
uit zijn bezittingen.
Karel hertog van Gelder stolt
Nam Jacob van Batenborch Anholt.
Zoo staat er te lezen boven een der poorten van het kasteel.
Zelf gevangen genomen, werd hij niet dan tegen een zeer aan-
zienlijk losgeld geslaakt. Batenburg kreeg hij in 1513 terug, maar
Anholt werd afgestaan aan een’ zijner neven, He rma n van
Br o n k h o r s t en ging körten tijd daarna, in 1537, aan D i rk
van Br o n k h o r s t over, die ook de bannerij B a er had gekocht.
Diens zoon J ac ob teekende in 1579 de TJnie van Utrecht, maar
verliet spoedig weèr de Staatsche partij. Anholt werd in 1580
door de Gelderschen verbrand en in 1581 werd hij zelf voor
Lochern dood geschoten. De goederen bleven lang in beslag, en
de onzekerheid omtrent. de soevereiniteit over Anholt gaf tot vrij
wat. processen aanleiding. Gelderland bleef zijn regten handhaven
en bevelen geven, zonder evenwel altijd gehoorzaamd te wor