gaavide schepen was het gat van Goeree ongeschikt. De Oostinje-
vaarders vielen te Brouwershaven binnen en wachtten, uitgaande,
daar op de reede den günstigen wind. Dat was een groote ornweg,
die belangrijk tijdverlies meebragt en de kosten van sleeploon
hoog maakte, terwijl de schepen toch bovendien met voile lading
Rotterdam niet konden bereiken, noch van daar uitgaan. En toen
nu schepen en stoombooten van aanmerkelijke lengte in de vaart
kwamen, bleken de afmetingen van de sluizen daarop niet be-
rekend. De concurrentie vorderde de kortst mogelijke reizen naar
de Engelsche havens, naar Amerika, naar Indie. Wij zagen bij
den hoogen, slanken toren van het bloeijende Ma a s s l u i s den
,,nie uwen waterweg” , door den Hoek van Holland. Den 31sten
October 1866 had nu wijlen de prins van Oranje de eerste spade
voor dit belangrijk werk in den grond gestoken. Op 9 Maart
van het jaar 1872 voer de eerste stoomboot er door en ruim
een jaar later, 24 Maart ’73, werd d e -eerste Oostindievaarder
er door gesleept naar zee. De groote verwachtingen , op dit kanaal
gebouwd, werden menigmaal teleurgesteld. Toch is de vaart längs
dezen weg nog altijd van beteekenis. Daar alleen is vrij wat meer
beweging, dan in alle andere vaderlandsche zeehavens te zamen. 1 De
toestand begint zieh te verbeteren en van voorgestelde maatrege-
len mag gehoopt worden, dat het groote en kostbare kanaal
allengs meer zal beantwoorden aan zijn doel: de groote stoombooten
en zeeschepen van alle natien met ongebroken lading in
weinig uren en met geringe kosten te brengen naar de dokken
en pakhuizen, de spoorlijnen en rivieren van Rotterdam, dat door
zijn günstige ligging bepaald voor den doorvoerhandel de aan-
gewezen plaats is.
’t Ontbrak dus op den körten, aangenamen togt naar de Nieuwe
1 In de maanden April, Mei en Junij 1883 werden aan den N. Waterweg
ingeklaard 1265 vaartuigen, waaronder 873 stoombooten en uitgsklaard
1107, waarvan 836 stoombooten. In alle overige zeehavens zamen kwamen
918 vaartuigen binnen en er vertrokken er 953, terwijl Brouwershaven en
Hellevoetslnis van dit getal nog respeetivelijk 207 en 92 leverden, die ook
voor Rotterdam waren bestemd.
Sluis niet aan datgene, wat herinneringen uit het verledeu en verwachtingen
voor de toekomst bij ons kon opwekken, terwijl de
stoomboot met snelle vaart de breede wateren der Maas door-
klieft, op de rivier zelve vaartuigen van allerlei'aard ons voorbij
komen, aan haar oevers fraaije dijken, vruchtbare velden, wel-
varende steden en dorpen zieh uitstrekken. Hun geschiedenis be-
hoeft ons thans niet bezig te houden. Wij hebben reeds vroeger
enkele bladzijden opengeslagen van het boek, waarin zij Staat
opgeteekend.
Aan de Nieuwe Sluis verlaten wij de stoomboot, die naar den
Briel doorvaart, terwijl een andere längs het kanaal de passa-
giers voor Hellevoetsluis vervoert. Onze wandeltogt neemt hier
een’ aanvang.
’t Is een liefelijke Meidag, een der eersten van de Bloeimaand,
die haar’ ouden roem, sedert' lang droevig verspeeld, dit jaar
schitterend handhaaft. Op de bouwakkers wachten wij den rijken
zomerdos nog niet, maar alles Staat toch kloek en krachtig te
velde en de geele bloem van het koolzaad schittert hier en daar
reeds in het zonlicht. De weiden zijn met vee bezaaid en de
boomgaarden zijn met witte bloesems overdekt. In de hagen bloeit
de meidoorn en de boomen prijken met hun jong en sappig groen,
de graskanten längs den weg met hun vriendelijke voorjaars-
bloemen. Vrolijk straalt de zon, prächtige wolkgevaarten drijven
over het landschap, een frissche koelte tempert de wärmte, die
op de open wegen anders wel wat hinderlijk kon zijn. Voor een
wandeling is ’t een uitgezochte dag en ’t is nog vroeg genoeg
in den morgen, om ons tijd te geven tot een niet al te vlugtige
kennismaking met wat onze aandacht verdient. Valt de avond in
dezen tijd des jaars nog tamelijk vroeg, in den Briel behoeven
wij met eenige uren van duisternis niet verlegen te zijn.
’t Is stil aan de Nieuwe Sluis. Geen enkel schip, geen enkele
stoomboot is op !t kanaal of in de schutkolken te zien. Alleen