uit een krijgskundig oogpunt nog iets beteekende, was ’t niet
veilig, hier te wonen. Bij het beleg door prins Maurits in 1597
lag aan deze zijde de graaf v an Solms. '
De wagen rijdt het stadje binnen en houdt bij de herberg
op. 't Is ons reeds geblekeu, dat. wij alles, wat er te zien i s ,
wel kunnen zien in den tijd , dien een conducteur noodig heeft
om een borreltje te drinken. Maar wij willen hier onzen diligence-
togt als geeindigd beschouwen, om de plaats, waar het kasteel
gestaan heeft, te gaan opzoeken en dan te voet over Walfort
naar Aalten te gaan. Te liever doen wij h e t, omdat een heer
uit Aalten ons zijn geleide aanbiedt en welkom is ’t ons altijd,
personen te ontmoeten, met wier plaatselijke kennis wij ons v.oor-
deel kunnen doen.
Naast de herberg leidt een zijstraatje naar een ruime, open
piek, ten deele door läge, oude huisjes omringd en hier en daar
met iepen beplant. ’t Ziet er ongezellig en verwaarloosd uit,
met de gevelde boomen en Stapels hout, die er liggeri, met het
linnengoed, dat er te droogen hangt, met het stroo, de lompen
en anderen afval, er overal over verspreid. Eens lag hier het sterke
Bredevoortsche slot, door een zeer breede gracht omringd. Een
poort 'met twee ronde torens in den stadswal gaf toegang tot
de brug, die naar een tweede poort, eveneens door torens ver-
sterkt, leidde. Deze poort stond in verband met een’ ringmuur
of wall ter halver breedte van de gracht om het kasteel gelegd.
Vandaar bragt een brug voor de slotpoort, in een’ hoogen muur
met vier zware hoektorens, en daarbinnen lag het eigenlijke woon-
huis, missehien oorspronkelijk ook weer door een gracht inge-
sloten. In den aanvang der 17de eeuw waren de muren verlaagd
en stond er nog slechts een van de hoektorens; de overigen waren
in bastions veranderd. Het woonhuis bestond destijds uit een
verzameling läge, onregelmatige gebouwen, die drie zijden van
een binnenplein insloten. Iets later werd het kasteel binnen de
vestingwerken der stad getrokken.
De oudste geschiedenis van Bredevoort schuilt — zooals niet
vreemd is — in het duister. Welligt wordt de naam reeds in
945 genoemd als B r e i t e n f u r t , dat jaarlijks acht onzen aan
de abdij te.Fulda opbragt, en onder de „allodia” , door Philips,
aartsbisschop van Keulen omstreeks 1188 aangekocht,.komt de
burg Br e y d e n v o r d voor. ’t Is echter onzeker,, of aan ons
Bredevoort moet worden gedacht. Toen de priester F r a n c o
omstreeks het jaar 1180 een klooster (het latere Bet h l e h em)
wilde stichten, vestigde hij onder andere plaatsen ook het oog
op Va r s e v e l d , in het gebied van den graaf van Lohn, waar
J o h a n en He rma n van Br e d e v o o r t en R u d o l f van
S t e i n v o r d e n hem een kerk aanboden. Tusschen de jaren 1131
en 1151 had bisschop We r n e r van Munster ter heveiliging van
zijn gebied een’ bürgt te Loh n gebouwd en de bewaring daar-
van aan een’ Edelen Heer, G o d s c h a l k v a n Lon, toevertrouwd,
terwijl aan dezen ook als vrijgraaf het regtsgebied over de kers-
spelen Lon, Wi net hereswi ck, Aladnon, Vernsnevelde,
S e l e h em en He n g e l o was opgedragen. 1 Bredevoort wordt
daarbij niet genoemd. Een parochie was het niet, al mag ook
de naam destijds bekend zijn geweest, welligt als van een eigen
goed. Met Godschalk werd door den opvolger van bisschop
Werner een verdrag gemaakt. Het geslacht Lohn stond echter
destijds ook reeds met Gelderland in betrekking. In 1191 komen
drie broeders van Lohn , zonder nadere aanduiding, als getuigen
van graaf Otto van Gelre voor. Later komt er wat meer licht.
In 1238 maken He rma n van L o h n en L u d o l f van S t e i n f
o r t bepalingen omtrent den hun door erfenis toegevallen bürgt
van Bredevoort, dien zij gemeenschappelijk bezitten en dien zij
laten versterken door steenen van het afgebroken slot te Lohn,
met uitzondering van die der torens. Welligt is ’t deze zelfde
Herman, die in 1226 met Go d f r i e d en in 1233 met Gerard
van Loh n als getuige van den Gelderschen graaf optreedt en
n o b i l i s wordt genoemd. In 1235 was hij reeds graaf van Lohn
. 1 Met de graven van Loon of Los in het Lniksche moet deze familie
niet verward worden. Behalve gelijkkeid van naam hadden beide geslachten
volstrekt geen betrekking op elkander. Ge rhardus de Laon en zijn zoon
Gode sc a l cus , worden reeds in 1086 genoemd.