326 B I J OOSTVOOBKE.
de blinkende duintoppen en de donkere boomgroepen van het
land der belofte bemoedigend voor zieh. En op de haisreis, —
als de zomeravond met zijn’ vrede op de velden rust, als de
gloeijende tinten van den hemel weerspiegelen in sloot en vliet,
als de maan de onafzienbare vlakte met wazigen zilverglans over-
giet, dan is het overal schoon.
Wij gaan de Z u i d p o o r t uit. De kapel met zijn beide torens
daar ginds herinnert aan de plaats, waar eens het vermaarde
St. E lis a b e th sk lo o s te r te Ru g g e stond. Thans laten wij haar
ter zijde liggen; straks, als wij stadwaarts keeren, knnnen wij
haar bezoeken. Yan het oude leprozenhuis met de St. J o r i s -
kapel, tot 1572 in gebruik, en van het nonnenklooster van St. An-
d r i e s , in 1582 tot ziekenhuis vertimmerd, is sedert lang niets
meer te zien in de weilanden buiten de poort. Tusschen groote
weiden en uitgestrekte bouwvelden loopt de grintweg in een goed
uur naar Oostvoorne. Er staan een paar kapitale hofsteden, waar-
van eene als d e P r i n s e n s t e e bekend is; overigens is er weinig
afwisseling en niet zonder genoegen zien wij de duinen en bos-
schen, die wij reeds terstond bij ’t verlaten van de stad in ’t
gezigt hadden, al nader en nader komen. Bij Oostvoorne is ’t
inderdaad een landschap, dat wel de wandeling waard is. Het
dorpje ligt wat ter zijde, midden in het hooge hout. De golvende
zandheuvels, deels met struikgewas en kort gras begroeid, deels
met blanke toppen afstekend tegen de blaauwe lucht, rijzen en
dalen met sierlijke lijnen achter den breeden boschgordel. Voor
ons opent zieh een groene laan, waarin het zonlicht speelt. In
de open ruimte, tusschen dit prächtig lijstwerk gevat, rijst op
een met hagen ingesloten weide een eenzame heuvel. Die hoogte
droeg eens de zware muren en sterke torens van den bürgt te
Oo s t v o o r n e . In de vorige eeuw zag men er nog de groote
muurbrokken, die, hoe ook geschonden en onzamenhangend, den
vorm en de inrigting van den ouden bürgt genoegzaam lieten
onderscheiden. Op den top stond het gewelfde hoofdgebouw,
waarschijnlijk onderkelderd en waarvan het plat vermoedelijk oud-
tijds van kanteelen voorzien was. Iets lager liep de colossale ring-
OP HET DTJIN.
muur, met torens en poorten. Aan den voet van den heuvel, in
de weide, was h e t H o f gebouwd, de gewone verblijfplaats van
den Heer van Voorne, want de bürgt schijnt alleen ter verdedi-
ging, niet ter bewoning bestemd te zijn geweest. Daar lag ook
de slotkapel en het geheele terrein was ingesloten door een’ muur
met onderscheidene ingangen. Onder de hoofdpoort, dan met
groen en bloemen versierd, deed de baljuw van Voorne den eed
aan de leenmannen. Wat zou het fraaije landschap winnen, wan-
neer nog de trotsche puinhoopen als weleer den heuvel kroon-
den en omringden. Hoeveel aantrekkelijker zou nog het bezoek
aan het vriendelijke lustoord zijn, als wij met eigen öogen die
gemetselde galerijen, die poortgewelven, die torenkamers, dien
statigen koepel van den grijzen bürgt konden aanschouwen. En
wat had welligt de kennis van onze oude bouw- en versterkmgs-
kunst vermeerderd geworden, als deze overblijfselen , die ten deele
waarschijnlijk uit de 12de eeuw dagteekenden, niet onbarmhartig
waren gesloopt.
Vooralsnog laten wij het dorp ter zijde. Längs het zandspoor
in de groene, zonnige laan, voorbij de buitenplaats met haar
zwitsersch huis, haar groote serres, haar bosch- en waterpartijen,
tusschen bloeijende hagen, weelderig hakhout, wilde boomgroepen,
stralend in het licht van den voorjaarsmorgen, gaan wij naar de
duinen, naar het "Strand, naar de zee. De dorre streek mager
- grasland, waar enkele runderen hun schamel voedsel zoeken, ligt
achter ons. Wat heerlijk uitzigt bij den steenen koepel , in 1743
door het dijkbestuur gesticht! Als het aclitbaar College hier zamen-
komt, zou er dan geen gevaar zijn, dat de aandacht werd afge-
leid van de overleggingen, zoo gewigtig toch, omdat zij te doen
hebben met den nimmer rüstenden vijand, terwijl vlak bij Oost-
Voorne de duinenreeks een eind weegs is afgebroken en moest
worden bescherend door een’ dijk, dien wij zijn’ hoogen, breeden
lcruin met de door de natuur opgeworpen verdedigingsmiddelen
zien vereenigen? En wanneer andere vereenigingen er hun ver-
gaderingen houden, zal er lust zijn voor discussie, als alles roept:
n a a r b u i t e n ! Maar voor buitenpartijen is het hier uitnemend