in zijn lot geschikt. Op verren afstand van zijn gelukkiger mede-
dingers vertoont hij nog, zooveel hij kan, iots van zijn oorspronke-
lijke grootschheid en deftigheid. En soms, in den winter, be-
proeft hij wel eens, of hij nog landen overstroomen en boomen
ontwortelen kan. Dan komen de oude, autocratische gewoonten
weer bij hem boven. Maar dan sluit men bij Wijk de sluis en
doet hem gevoelen, dat hij niets meer beteekent en zieh rüstig
heeft te houden. — Als wij ons herinneren, dat dit stroompje
het overschot is van d e n Ri jn -— den Rijn van Schaffhausen,
Basel, Straatsburg, Maintz, Bingen, Ehrenbreitstein, den Rijn
zelfs nog van Arnhem, Rhenen, Amerongen, dan rijst eenig ge-'
voel van weemeed bij ons op. Overigens begroeten wij met ge-
noegen zijn helder, stroomend water en zijn bevallige bogten,
terwijl wij staan aan zijn’ oever in het eiken bosch, waaruit wij
het oog laten gaan over het edele huis Beverweerd en het vriende-
lijke torentje van Werkhoven.
Voor eeuwen, toen hier de hoofdstroom nog vloeide,.schijnen
de Romeinen er een’ bürgt te hebben gesticht. Er zijn althans
Romeinsche oudheden gevonden, die geacht werden, op een ver-
sterkte plaats te wijzen. De ronde steenen ballen, waarvan ge-
sproken wordt, kunnen evenwel ook door middeleeuwsche blij-
den geworpen zijn of uit middeleeuwsche kanonnen geschoten.
Op het einde der 13de eeuw wordt voor het eerst een edelman
met den naam van Beverweer t genoemd, en wel Heer Zweder ,
ridder, die als een der getuigen optreedt, toen bisschop Jan
van Zierick in 1294 aan het dorp Gein stedelijke regten schonk.
Heeft deze reeds gezegeld met de zilveren zuilen op azuur, later
door het geslacht gevoerd, dan behoorden de edelen, die aan
dit huis hun’ naam ontleenden, vermoedelijk tot den wijd ver-
takten stam der v a n Z u ij 1 e 11 s. De hoofdtak schijnt echter reeds
te zijn uitgestorven, wanneer het geslacht voor het eerst in de
geschiedenis optreedt. Immers, deze Zweder van Beverweerd,
die in 1304 met zoo menig edelman uit het Sticht in den nood-
lottigen slag tegen de Ylamingen sneuvelde, bezat het huis niet
meer, als het waar is dat na den dood zijner echtgenoote Idilde-
HEEREN VAN BEVERWEERD. 71
garde, in 1294, Ni c o l a a s van de Y e l d e het leen van den
bisschop had ontvangen. ’t Laat zieh dan gissen, dat Hildegarde
een erfdochter is geweest en dat Zweder om een of andere l-eden
de gunst des leenheers had verloren. De nieuwe Heer moef dan
den naam van het huis hebben aangenomen, of het moet spoe-
dig tot den ouden stam terug zijn gekeerd; althans in 1345
vinden wij Machteid van Beverweerd, die eerst O t t o vqn IJ sei st
ein, later Zwe d e r van V i a n e n huwde en de bezitting
aan deze haar beide echtgenooten bragt. Edelen uit het huis van
Vianen behielden het geruimen tijd en ’t kan zijn, dat de zuilen
aan hun wapenschild zijn ontleend. Door huwelijk van Johanna
van Vianen van Beverweerd kwam de heerlijkheid in 1465 op
J a n v an Bo e k h o u t en bijna honderd jaar later, in 1564,
verkreeg E i l i p s Wi l l em van Nas s a u , prins Willems oudste
zoon, haar uit de nalatenschap zijner grootmoeder Maria van
Boekhout. Na Filips Willems kinderloozen dood ging de uitge-
strekte bezitting, waaronder .sedert lang ook Odijk behoorde,
aan prins. Ma u r i t s over, terwijl een afstammeling uit een zuster
van Maria van Boekhout, Filips van Merode, van zijn regten
afstand deed. Prins Maurits vermaakte Beverweerd en Odijk aan
zijn’ natuurlijken zoon L o d e w i j k van N a s s a u , Heer van
de Le c k e , uit wien de Nassau’s van Beverweerd, Odijk, Zeist
en Bergen stammen, in ’s lands historien wel vermaard. In 1782
huwde Ev e r t F r e d e r i k van He e c k e r e n van Enghuizen
de gravinne van N a s s a u la Lec q, vrouw van Beverweerd en
Odijk en sedert dien tijd is de schcone heerlijkheid in het .bezit
van het geslacht, waaraa% zij nog behoort. Gedurende de lange
reeks van jaren van zijn bestaan is het huis dus, zoover bekend
is, nooit verkocht. Wel deelde ’t in de lotwisselingen, aan zulke
gestichten eigen. Als versterkte bürgt was het een open huis
des bisschops en in den hevigen twist met zijn, hoofdstad legde
Hendrik van Beijeren er een sterke bezetting. Later werd het
een ridderhofstad, ter verdediging niet meer geschikt, maar .nog
lang in haar uitwendig voorkomen de teekenen van oudheid. en
voormalige sterkte bewarend. Zoo vertoonde het zieh in de vorige