boschjes, op de vruchtbare weilanden van Bahr en Lathem en de
verre Montferlandsche, Eltensche en Kleefsche bergen. Aan drie
zijden is de heuvel door lauen en bosschen ingesloten en iets
eigenaardigs vinden wij aan den voet er vaii; in het beuken-
bosch achter de hoogte staan zware stammen, in wier ruwe schors
vergroeide namen en jaartallen zijn ingesneden door Fransche
Soldaten, eertijds hier gelegerd. Duidelijk is nog de naam G e e v a is
MiDOC 29 Aoot 1812 te orrderscheiden en ook het jaartal 1813
is er nog te lezen. Gedenkwaardige jaren zijn het, waaraan de
herinnering aldns in het stille, ernstige woud tot ons komt!
Nog heerschen de troepen des geweldenaars hier als meesters,
maar toen Gervais Medoc zijn’ naam in den boomstam sneed,
was „het groote leger” reeds in Rusland en de Novembermaand
van 1813 was nog niet ten einde, toen B u l ow ’s Pruisen de
vreemde overheerschers uit Arnhem hadden verjaagd en Gelders
lusthof herademde in de herwonnen vrijheid.
Aan de Ko n i n g s l a a n , terzijde van het logement, verbindt
zieh de herinnering aan den grooten tegenstander van dien Fran-
schen monarch, die in de laatste helft der 17äe en in ’t begin
der 18de eeuw Europa in onrust hield. De beukenlaan, diep in
den heuvel ingesneden, leidt naar een bergje, waarop eertijds
door Wi l l em III een paviljoen was gebouwd. Met den toen-
maligen eigenaar van Rozendaal, den ook als dichter niet onbe-
kenden J o h a n baron van Ar n h em, was hij bijzonder bevriend.
Meermalen was hij hier en in Arnhem diens gast, en op zijn uitdruk-
kelijk verlangen bragt de Heer van Arnhem en zijn gemalin een
zestal weken te Londen door. Bragt de jagt den koning vaak van
het huis te D i e r e n in de Rozendäalsche bosschen, hij verlangde
er een rustplaats te hebben. Heuvelen werden gesiecht en dalen
gevuld, om hem een’ weg te banen en op de hoogte met haar
heerlijk vergezigt verrees een fraai en smaakvol gebouw, dat de
stichter evenwel niet voltooid zou zien. Toen ’t gereed was, kwam
op Rozendaal de droeve tijding van koning Willems dood. Thans
is ook ’t gebouw zelf verdwenen. Maar nog altijd wordt het oog
geboeid door het schoone landschap, dat eens koning Willem
bekoorde en hem bewoog, hier zijn rustoord te kiezen. Van
verre blaauwen de bergen en rijzen de torens van Kleef en
Nijmegen, Huissen, Westervoort en Zevenaar op, wat naderbij
komt die van Arnhem boven ’t. geboomte uit. Door de groene vlakte
slingeren zieh de rivieren en aan den voet des heuvels blinkt
een vijver in het hout. De afwisselende lijnen van bosschen, hoog-
ten en golvende velden vormen een heerlijk geheel en de woningen
en villa’s , hier en daar verspreid, spreken van leven en welvaart.
Een der meest beroemde gezigten op Rozendaal is dat bij
de Sc ha a ps ko oi . Dalen wij van den heuvel, waarop het logement
is gelegen, af in de statige Bo e r s a l l e e , de beukenlaan
tusschen de begroeide hoogten, dan komen wij aan het stille,
plechtige kerkhof, de vriendelijke rustplaats der dooden te midden
van het ernstige , maar toch niet sombere bosch. Wie be-
weert, dat het voor de afgestorvenen tamelijk onverschillig is ,
waar zij begravsn worden, heeft alle kans, zijn nüchtere Stelling
met glans te winnen. Wie wil volhouden, dat de smart der ach-
terblijvenden er niet minder om is, al worden hun geliefden
herwaarts uitgedragen, zal wel niet veel tegenspraak vinden. Maar
wie hier de graven zijner dooden bezoekt, terwijl de bloemen
bloeijen en de insecten gonzen en de zonnestralen door de loof-
gewelven dringen, die komt toch onder een’ indruk van vrede,
waarbij de bitterheid voor weemoed wijkt, en vriendelijke stemmen
fluisteren er van leven uit den dood, vertroostend en be-
moedigend voor het h a rt, dat treurt om wie het verloor. Als
hier bij den ingang het: „niet z o n d e r h o p e ” stond, op een
kerkhof als het Rozendaalsche zou het worden verstaan.
Menig zerk ligt. in het gras, of aan de paden of onder bloem -
hout en treurboom. Menig bekende naam wordt er gelezen. Ook
adellijke wapenschilden pronken er en wijdsche titels worden er
genoemd — hier zoo weinig gepast. Edele eenvoud kenmerkt
den grafkelder der P a l l a n d t s , die ’t aan anderen hebben over-
gelaten, den voorrang in te nemen door een pralend en opzigtig
lijkgesticht. Twee namen vindt gij er, door duizenden in- den
lande inet liefde genoemd. Digt bij het hek rijst een eenvoudig,