aau het purperen spinnewiel, dat sedert als „het rad van Heus -
den” in het wapenschild der hooge Heeren prijkte. Een reeks
van fabelachtige bezitters, met even fabelaehtige vorstendochters
gehuwd, verschijnt in de kronieken , totdat wij, op vasten bodem
staande, een aantal historische Heeren aantreffen, met him jongere
broeders en zonen, die stamvaders worden van aan Heusden
verwanle geslachten, als H e e s wij k, S p i e r i n g h , H e d i kh ui -
zen, Ve e n , He e s b e e n , van d e r S l u y s e , Dr o n g e l e n ,
E l s h o u t en anderen. De hoofdplaats, die aan het land haar’
naam gaf, allengs rondom de muren van den bürgt ontstaan,
schijnt reeds vroeg eenig aanzien te hebben verkregen. Zij werd
destijds ook nog bespoeld door de Maas, die er door handel en
nering welvaart bragt, en ongaarne zag men er door hertog
Godfried van Brabant „de nieuwe stad bij Orthen”, het latere
’s He r t o g e n b o s c h , begunstigd. Een poging der Heusdenaars,
in 1184 beproefd, om die gevreesde mededingster te verdel-
gen, kwam intusschen hun zelven duur te staan. Over ’t alge-
meen, hoe magtig Heusdens Heeren mogten zijn, tegen den hertog
waren zij niet opgewassen. Jan VII zag zieh genoodzaakt,
zijn kasteel voor Jan I van Brabant te openen, zijn stad, reeds
in 1231 „een poort” genoemd, en zijn land in leen aan hem
op te dragen. Wakker streden de edelen uit het Heusdensche
huis bij Zennewijnen en straks bij Woeringen met en voor hun’
nieuwen landsheer. Maar de graaf van Cleve had in 1290 ten
behoeve van Graaf Eloris V van Holland afstand gedaan van zijn
regt als leenheer en toen hertog Jan I in 1295 gestorven was,
droeg ook de Heer van Heusden zijn heerlijkheid dien grave
op. De aldus verkregen aanspraken liet Holland niet los, al bleef
Heusden feitelijk nog Brabantsch als weleer. Er kwamen tijden
van verwarring. Heer Jan en zijn zoon werden door den Heer
van Kuik in de zamenspanning tegen Graaf Floris medegesleept
en moesten naar Engeland wijken. Na het uitsterven van den
hoofdstam met Jan IX , in 1334, lieten zoowel de graaf van
Saffenberg als Jan van Drongelen, als naaste erfgenamen, hun
regten gelden en inmiddels bouwde hertog Jan III van Brabant
er in 1340 een’ sterken bürgt ter beveiliging van het door velen
begeerde gebied. Maar met het bekende „He u s d e n mi jn,
Meche l e n di jn” wist graaf Willem V, zijn ambt als scheids-
reffter tusschen Viaanderen en Brabant misbruikend,Ö het land van
Heusden voor goed aan Holland te brengen. Toen deelden stad en
kasteel in de eilenden van den burgerkrijg, die Holland verscheurde,
totdat Eilips van Bourgondie Brabant en Holland beiden onder
zijn scepter bragt. En sedert deed zieh het eigenaardig verschijn-
sel voor, dat dezelfde persoon als hertog van Brabant moest
zweren, Heusden weer aan dat gewest te zullen hechten, en als
graaf van Holland, dat hij Heusden nooit van Holland scheiden
zou. Van de Geldersche zijde bleef stad en land voortdurend
bedreigd in de dagen van hertog Karels wanhopigen strijd,
maar Bo u k e n s k e r k h o f b i j Herpt herinnert nog aan een ge-
duchte slachting, onder de Gelderschen aangerigt, en Maarten
van Rossem liet voor een belangrijke geldsom de plundering af-
koopen. Met blijdschap werden er Karel V en Filips II als lands-
heeren ontvangen; Spaansche en Engelsche garnizoenen hielden er
deerlijk huis; de onomkoopbare trouw van Wi l l emAd r i a a n v a n
Ho or ne, Heer van K e s s e 1, bewaarde in 1623 kasteel en stad
voor den prins; de kloekheid van bezetting en burgerij hield in
1672 de troepeu van „den grooten koning” er buiten; D a e n d
el s won den 12äel1 Januarij 1795 de wakker verdedigde vesting.
Of haar kasteel haar destijds had kunnen beschermen, is
twijfelachtig. ’t Werd echter niet op de proef gesteld. Den 24sten
Julij 1680 was de bliksem in den grooten toren geslagen, het
buskruit ontvlamd, het gansche slot van zijn grondvesteu ge-
rukt en in een’ deerniswaardigen puinhoop veranderd.
Tot 1798 bleef het land van Heusden aan Holland. In den
loop der volgende jaren werd het zoo herhaaldelijk, nu aan Brabant,
dan aan Holland toegewezen, of onder beide gewesten
verdeeld, dat het den ingezetenen wel eens moeijelijk moet zijn
gevallen te weten, waaronder zij eigenlijk behoorden. Sedert 1815
zijn zij Noord-Brabanters.