breede steenen trap leidt naar de hoofddeur onder de veranda
en naar een ruime vestibule, die tot de kamers aan den voor-
gevel en tot de groote zaal toegang geeft. Deze zaal besloeg
eertijds het midden van het hoofdgebouw en nam nagenoeg de
geheele diepte er van in, behalve een smalle, aan het dikke
muurwerk nog herkenbare gang naar den vleugel, die aan den
achtkantigen toren paalde, en een traptorentje in den hoek van
den tegenoverliggenden vleugel. Waar later de voorgevel werd
opgetrokken, vond men een lager en ondiep gebouw met de
voorpoort, terwijl op de plaats van de vestibule en de kamer
daarnevens een eng binnenplein lag. Toen het voorgebouw werd
gesticht en onder een dak gebragt, vervielen de trapgevels van
de vleugels en het traptorentje werd geheel ingemetseld. Zijn er
thans nog slechts twee torens, vermoedelijk was het uitspringende
gedeelte aan den N.O. hoek van den achtergevel eertijds een
hooge vierkante toren, en het laat zieh gissen, dat ook aan de
Z.O. kant geen toren ontbroken zal hebben, al is daarvan geen
herinnering bewaard. De versterkingskunst der 13'eeuw, waaruit
dit slot afkomstig schijnt, eischte de hoektorens, waaruit de
muren bestreken konden worden en vooral aan de naar de rivier
gekeerde zijde, zooals destijds de 0. kant was, mogten zij wel
niet worden gemist, zonder dat de weerbaarheid van den burgt
er onder leed.
De groote zaal, die haar licht ontvangt door vensters in den
dikken muur van den achtergevel, is nog het middelpunt van
het huis. Daarmede hebben de meeste benedenvertrekken ge-
meenschap, evenals de trappen naar de bovenverdieping en de
groote gewelfde kelders, waarin de gevangenis onder den ronden
toren nog wordt aangewezen. De kamers zijn ruim en goed verlieht.
Alle^ zien uit op de tuinen en het bosch rondom het
kasteel, die aan de voorzijde ook op de rivier, en door de hooge
heldere spiegelruiten rust het oog op menig liefelijk landschap.
t Ontbreekt er ook niet aan de ouderwetsche meubelen, sieraden,
kostbaarheden en familieportretten, die zoo goed bij zulk een
huizinge voegen. Er zijn fraai gebeeldhouwde kasten, waaronder
van Ammerzode afkomstig, antieke zetels, tafels, pronkstukken
van porselein en ander kostbaar aardewerk en vooral merkwaardig
is het groote, met snijwerk en wapens versierde ledikant, waarin
Maarten van Rossem van zijn krijgs- en plundertogten moet
hebben uitgerust, als hij op zijn kasteel te P o e d e r o y e n ver-
toefde. Onder de portretten merken wij die van J a c o b Cat s
en twee zijner zusters op, door N. Maes geschilderd, voorts
die van den koning-stadhouder W il 1 e m III en zijne Mary, en
eenige afbeeldingen van voormalige bezitters van het huis en
hunne gemalinnen, uit de geslachten v an Heme r t , van d er
Does en Wi t t i n g h o f . Ook een paar dames de 1 a Tremoui l le
zijn er in effigie vertegenwoordigd. Het rijke archief wordt door
den heer A. A. Vo r s t e rma n van Oy e n geinventariseerd.
Meer dan een vlugtig overzigt kunnen wij er niet aan wijden.
De honderden perkamenten Charters, grootendeels leenbrieven,
zijn meestal goed bewaard en velen zijn nog van de zegels
voorzien. Het oudste is van 1403; het belangrijkste welligt een
verlijbrief van Keizer Ka r e l V, met groot ongeschonden zegel.
Ook het leenboek van 1460 bevat zeker menige bijzonderheid,
voor de kennis der plaatselijke toestanden en familieverbindte-
nissen van belang, evenals een geschreven kroniek der heerlijk-
heid, die wel van vrij jonge dagteekening is, maar toch uit
oude bescheiden schijnt te hebben geput.
De vroegste geschiedenis der heerlijkheid is duister. Er zijn
toch twee heerlijkheden met den naam Heme r t , beiden in de
voormalige gouw Teisterbant, maar tamelijk ver van elkander
gelegen , — de eene bij Tiel, de andere bij Heusden. Later
werden zij als O p h eme r t en N e d e r h em e r t onderscheiden,
maar oudtijds blijkt hiervan niets. ’t Is onzeker, waar het
H ama r i t h a , in 814 vermeld, te zoeken zij. Zekere H a l d i r a t
had er een halve manse aan het klooster Lauresham gegeven.
Dat onmiddellijk de gift te He-del door S e i i r a t volgt, kan
pleiten voor de meening, dat hier N e d e r h em e r t bedoeld is.
Van Op h eme r t daarentegen geldt vermoedelijk, wat in 850
gezegd wordt omtrent Hama r i t h i , door den bisschop van