wierpen. En de eenzame grintweg, tusschen ritselende populieren
en wuivende wilgentwijgen, waar längs straks ons rijtuig voort-
rolt, zou niet zulk een toonbeeld van verlatenheid zijn, als zijn
eentoonigheid door het geestig spel van licht en schaduw wat
gebroken werd. Hoe ver is nog de groote rivierdijk, wiens digging
de Mauriksche toren en het Ravenswaaische boschje daar
ginds in ’t verschiet ons aanwijzen! Daar tusschen hebben wij
Rijswijk te zoeken, waar wij moeten uitkomen, maar van dat
dorp blijft de torenspits nog verborgen. En nu komt de regen.
Claas Bruin, die ’t ook met zijn reisgezelschap niet bijzonder
gelukkig in de Betuwe trof, mogt wel zingen:
»’t Oprecht genoegen is aan weör noch wind gebonden,
Schoon ons een waterstorm beloopt, het krenkt geen vreugd”,
zulk een „waterstorm” verhoogt toch „’t oprecht genoegen” niet
uitermate. Wij hebben bovendien den fraaijen omtrek van Zoelen
achter ons en kunnen ons voorstellen, dat de minder behagelijke
landstreek, waardoor onze lange weg ons le idt, voor den voet-
reiziger een bezoek aan dat gedeelte der Neder-Betuwe eenigs-
zins bezwarend maakt. Een land voor wandelaars is de Betuwe
toch niet! Vooral zou de vervelende Zee g, een onafzienbare,
smalle, boomlooze weg tusschen vlakke weilanden, ten deele längs
de Ma u r i k s c h e We t e r i n g in lijnregte rigting voortloopend,
het taaist geduld op de proef stellen, al waren de omstandigheden
ook günstiger dan die, waaronder wij die lage onherbergzame
velden doorkruisen.
Bij Rijswijk wordt de landstreek ten laatste toch weer vrij
wat aantrekkelijker. Daar komen weer hooger akkers, boomen,
huizen, en al duurt het nog langer dan wij gedacht hadden,
eer de verspreide woningen en hofsteden door de meer aaneen-
gesloten huizen van het dorp worden vcrvangen, daar is toch
veel meer afwisseling, en zelfs onder storm en regen verloochent
zieh het vriendelijk en welvarend voorkomen van het landschap
in de nabijheid van den rivieroever niet.
Gelijk zoo menig Neder-Betuwsche plaats is ook Rijswijk van
hoogen ouderdom. In het „eiland der Batavieren” verwondert
het ons niet, dat een betrekkelijk groot aantal plaatsen reeds
eeuwen geleden met name worden genoemd en ’t laat zieh gissen,
— ’t laat zieh aanwijzen, - waar opgedolven overblijfsels er van
getuigen — dat vele dorpen, wier bestaan uit onze oudste oor-
konden blijkt, ook in de dagen, waaruit geen schriftelijke bescheiden
over zijn, bewoond zijn geworden. Als Rijswijk voor
het eerst in 960 vermeld wordt, is het reeds een plaats van
eenig aanzien. Er is sprake van „een eiland bij Beusichem, eigen-
lijk R i s w i c h geheten” . Daar was een kerk met daaronder be-
hoorende landen, die beuevens drie andere hoeven, aan St. Maarten
te Utrecht toekwam. De tegenwoordige kerk is belangrijk
vernieuwd en geportland, maar de toren van groote moppen
zonder eenig sieraad kan veilig als overoud worden beschouwd.
Ook de muurschilderingen, bij de herstelling van het kerkge-
bouw ontdekt, volgens ontvangen berigten zeer geschonden en
van weinig beteekenis, kunnen heugenis van eeuwen hebben
gedragen. Uit de 10* eeuw is echter zeker niets, van wat wij
nu zien,. afkomstig. Het inwendige is in uitstekend goeden staat
en met zorg onderhouden, maar merkwaardigheden zijn er nie t,
tenzij dan eenigo grafzerken, waarvan eene, op een lage tombe,
de namen draagt van Di e d e r i k van Br a k e l en J u s t i n a
van Bo r s e l e n en het jaartal 1691, het jaar van haar’ dood:
hij overleed in 1728. Een tweede bevat den naam Gi jsber t .
van H a r d e n b r o e k , 1608; een derde vertoont eenwitmarme-
ren wapenschild en vermeldt, dat daaronder rust C. G. No b e l ,
gest. 1781.
Tegenover de kerk zagen wij de palen van een hek, met den
naam Ho e k e n b u r g . Daar lag tot voor weinige jaren een
kasteeltje, behoorende aan den heer K n e p p e l h o u t van S t e r ke
n b u r g , bij wien wij een paar fotografische afbeelingen van
het huis vonden. De eenvoudige voorgevel had niets bijzonders,
dan het achtkantige torentje. Schilderachtiger vertoonden zieh de
digt begroeide achtermuren, met twee ongelijke trapgevels. Inwendig
was niets van waarde voorhanden en omtrent de ge