Het vooraaamste gebouw is de groote, fraaije, hooggelegen
kerk, met haar’ lagen Romaanschen toren en haar ruim en hoog
koor. Zij is gedeeltelijk van tufsteen opgebouwd, al heeft zij later
belangrijke verbouwingen ondergaan. Rijzig van vorm en wit ge-
pleisterd, vertoont zij zieh statig en vriendelijk tusschen het groen
der linden op den heuvel, waar zij indrukwekkend troont in den
glans der ochtendzon, wier vrolijk licht onze vrees van gisteren
avond beschaamt. Het best is zij te zien van de kleine, thans
in het vroege morgenuur zoo stille markt, waar een paar vrouwtjes
hun’ watervoorraad komen halen aan de pomp. Daar is iets steedsch
in dat pleintje met zijn deftige huizen, en al verloochent Aalten
niet geheel het karakter van een Achterhoeksch dorp, het vertoont
toch minder dan Winterswijk dien eigenaardigen Stempel. Wij
zien er ook veel minder van Duitschen invloed, dan wij wel
zouden hebben verwacht in een plaats zoo digt op de grens en
waar in der tijd het verkeer met Duitschland zqo levendig was,
omdat een der groote gemeenschapswegen er door liep. Tegen-
woordig is dit anders geworden en Aalten ligt tamelijk afgezonderd,
maar talrijke nieuwe huizen getuigen, dat zijn welvaart in de laatste
jaren daarom niet verminderd is. ’t Ontbreekt echter ook aan
ouderwetsche, als nedergeregende woningen niet in de kromme,
smalle zijstraatjes en achterbuurten, die tegen de helling van den
heuvel opklimmen en hier en daar uitnemend schilderachtige
tafereeltjes te zien geven. ’t Is daar soms'een heerlijke verwarring
van roode daken en houten gevels, witte muurtjes, groene, wilde
hagen, verwelooze schuttingen, wingerdranken en vlierstruiken,
waschgoed en werktuigen, hooge, schaduwrijke boomen, erfes
met blinkende waterplassen, karren en huisdieren, terwijl daar
tusschen soms een ruim uitzigt zieh opent over de bloeijende koren-
velden en de golvende lijnen der verre, blaauwe hoogten, of op
den kerktoren met zijn kloeke spits en het glinsterende leijen
dak op de witte kerk, boven den warklomp van daken in het
uitgestrekte dorp. Buiten den kring der huizen liggen ook hier
de afgesloten tuinen der ingezetenen, evenals de begraafplaatsen
voor Protestanten en R. Catholieken in hun hooge digte hagen,
en als wij, steeds een weinig klimmende, de hoogvlakte hebben
bereikt bij den eenzamen molen aan den heuvelrand, dan weidt
het oog over een onafzienbare vlakte, met boekweit en rogge
bezaaid,, waardoor de wegen naar Lichtenvoorde en Groenlo
loopen en waar het houtgewas eenige verspreide woningen en
buurschappen aanwijst. Een fabriekschoorsteen bij den Groenloschen
weg herinnert ons, dat hier niet enkel de landbouw wordt be-
oefend, maar dat ook de nijverheid er mede moet helpen voor-
zien in de behoeften der bevolking, die op den schralen, met
grint en keijen bedekten bodem, geen voldoend levensonderhond
vinden kan.
Die schoorsteen brengt ons tevens de ta ak , nog door ons te
vervullen, in de gedachte. Op den frisschen, helderen, zonnigen
morgen eischt het wel eenige zelfverloochening, de levenwekkende
vrije lucht te verwisselen met de enge, bedompte werkplaats!
Wij mögen echter het bezoek aan een merkwaardige en in ons
vaderland welligt e.enige fabriek niet verzuimen en wij gaan het
dorp weer in. De fabriek, daar op eenigen afstand voor ons, is niet
die, welke wij zoeken. Wij vinden die na wat dwalen en vragen,
en worden met welwillendheid door een’ der eigenaars ontvangen
en rondgeleid. Aanvankelijk is de overgang alles behalve aange-
naam! En wij kunnen ons nog troosten met de gedachte, dat
wij straks de frissche lucht weer met volle teugen zullen mögen
inademen. Maar wat droevig lot voor hen, die dag aan dag,
van den morgen tot den avond, hier leven moeten ! De grondstof,
hoorn, is toch uit haar’ aärd reeds niet zeer welriekend, vooial
n ie t, als zij bij groote hoeveelheden is opeengehoopt. Maar ge-
schroeid en gesmolten verspreidt zij een’ gruwelijken stank en
op de draaibanken gebragt, vervult zij alles met een stof, dat
muren, werktuigen en arbeiders met een dikke, witte laag bedekt.
’t Is trouwens reeds veel beter geworden. Onvermoeid wordt gezöcht
naar middelen, om het te verwijderen en althans de inademing
er van te voorkomen, terwijl zooveel mogelijk voor luchtver-
versching zorg wordt gedragen. De fabriekanten en hun zonen
onttrekken zieh overigens aan de fabrieksatmosfeer niet. Van den