Aemstel met zijn Kennemers in de asch werd gelegd, toen het
Wi l l em van Rij s e n b u r g behoorde, en dat later als een der
schoonste ridderbofsteden van het Sticht werd genoemd. In het
laatst der vorige eeuw werd het tot den grond toe afgebroken.
Beter lot trof het edele huis Be v e rwe e r d , op korten af-
stand van Rijsenburg aan den Kr omme n Ri jn gelegen. Het
jonge eikenplantsoen dier aanzienlijke bezitting komt reeds spoe-
dig in ’t gezigt aan de overzijde der Wetering, waarlangs wij
onzen togt voortzetten, De weg is smal. In den hooitijd, als de
hoog geladen wagens hun kostbare vracht van de vruchtbare klei-
landen naar de hofsteden brengen, eischt het beleid, twee zulke
gevaarten elkander zonder hinder te doen voorbij rijden. Ook de
gewone rijtuigen vinden bij de ontmoeting met den wijd uit-
stekenden opperlast der lange Stichtsche hooiwagens naauwelijks
ruimte om zieh te bergen, en bij donkere, stormachtige nachten
mag koetsier en voorspan wel vertrouwd zijn!
Veel scheepvaart is er niet. De talrijke bruggen laten alleen
pramen en kleine vaartuigen toe; ook zou de welige groei van
allerlei waterplanten spoedig allen doortogt verhinderen , als er
niet zorgvuldig de hand aan gehouden werd. Wij zien dan ook
voor ,1, oogenblik geen andere beweging op het water , dan die
veroorzaakt wordt door een paar mannen m een schult, bezig
met het opvisschen van het afgemaaide en langzaam voortdrij-
vende groen, dat in lange, verwarde bundels te voorschijn komt.
Rüstig en eenvoudig is het landschap. Wilgen, slooten, weiden,
elzen geven er een echt Hollandsch voorkomen aan. Maar zoo
helder is de vliet, waarin zieh het hout en de biezen en de witte
wolken spiegelen, zoo frisch zijn de weiden en zoo vriendelijk
loopt de fijn grijze grintweg längs den groenen oever voort, zoo
stout gevormd zijn de wolkgevaarten, die längs den blaauwen
hemel drijven, zoo rijk is de afwisseling van schaduw en licht,
dat wij een’ aangenamen indruk van het geheel ontvangen. Wij
danken ’t vooral aan het water — het water, dat wij lief heb-
ben en dat aan onze landschappen leven geeft.
Om Be v e rwe e r d goed te kunnen zien, moeten wij de brug
over. Daar vinden wij lange lanen van eiken en iepen, linden
en sparren, heen leidend om het uitgestrekte, voortreffelijk onder-
houden en met waterpartijen versierde park, dat met een zwaar
en kostbaar ijzeren hek is afgesloten. Tusschen het hoog geboomte,
in fraaije groepen uit de groote grasperken oprijzend, vertoont
het huis zijn’ breeden, grijs gepleisterden gekanteelden gevel en
’t is wel reeds terstond te bespeuren, dat het belangrijk geres-
taureerd is, al heeft het zijn beide vierkante torens behouden.
Het beste gezigt op het huis krijgen wij, als wij aan het einde
der laan de brug over den Kr omme n Ri jn zijn overgegaan
en dan links af den weg längs den rivieroever houden. ’t Is daar
bovendien : een gansch zeer liefelijk landschap. Aan de overzijde
van het snelvlietend stroompje ligt het' statige huis in zijn welig,
van bosschen omzoomd plantsoen en daarnevens een frisch groene
weide met vee, hier en daar met kloeke boomen versierd. Aan
dezen kant loopt een laan van zware eiken, onder wier lommer
het rieten dak eener hofstede zieh verschuilt, naar een bosch-
pleintje, waaruit wij door uitgespaarde openingen in het geboomte
den toren van het dorpje We r k h o v e n en de korenvelden.
zijn’ omtrek overzien, terwijl het riviertje lustig tusschen zij
groene zoomen kronkelt. Indrukwekkend is hier f/de grootvorsT
van Europa’s stroomen” niet. Hij gelijkt wel wat op een dier
Duitsche potentaten, die hun souvereiniteit hebben verloren en
wier naam alleen aan vroegere magt en grootheid herinnert. Hem
heeft eerst de Wa a l duchtig geplunderd, iets later heeft de
I J sel hem gekörtwiekt en wat hem nog overbleef, dat heeft
de L e k zieh toegeeigend. Alsof hij zieh schaamde is hij bij Wijk
onder den dijk doorgekropen, mismoedig zieh afwendend van
het gebied van den magtiger en gelukkiger vorst, die hem de
heerschappij heeft ontroofd. Onverdiend is zijn val niet geweest.
Kromme wegen koos hij zieh. Bogtig en omslachtig was zijn loop
en aan zijn willekeur had hij de ondiepten te wijten, waardoor
hij onbruikbaar werd. De natuur zelve, door den mensch ge-
holpen, heeft hem zijn rijk ontnomen en liet hem alleen een
schaduw zijner voormalige heerlijkheid over. Hier heeft hij zieh