vervolg van tijd tot een koninklijk paleis ingerigt, laat zieh gissen,
maar dan liggen de bewijzen daarvoor verborgen onder het muur-
werk der tegenwoordige slottorens en onder het weelderig houtge-
was, dat thans om de ruine groeit. Eeuwen lang bouwden en groe-
ven menschengeslachten op den bodem, waar eens het vpornaamste
gedeelte van Dorestat lag en allengs werden daar de sporen
van vroegeren toestand zeldzaam. Maar overrijk en merkwaardig
was de schat der oudheden, onder de teelaarde van de akkers
längs de Hoogs t raat bedekt en eerst voor körten tijd aan het
lieht gebragt.
Reeds sedert eenige jaren hadden arme lieden in den wint.er
steelsgewijze een stuksken brood verdiend met het opgraven van
beenderen, hier in grooten overvloed voorhanden, toen dit werk
in de maand December van 1841 en in de beide eersten van
1842 zulk een nitbreiding verkreeg, dat veler aandacht in den lande
er op gevestigd werd. Niet minder dan 18000 mudden beenderen
werden in dien körten tijd gevonden en ’t gerucht ging uit
van menig voorwerpvan kunstvlijt, daaronder.aangetroffen. Eenige
belangstellenden, waaronder vooral de predikant van d e r Veur
•van Zoelmond genoemd verdient te worden, trachtten te ver-
zamelen, wat te voorschijn kwam; en was er zeker reeds veel ver-
loren ^eo-aan, veel kon toch ook behouden worden. Vooral kon-
den de opgravingen in Nov. 1842 met zorg en kennis worden
geleid, toen de regering het toezigt opdroeg aan den heer
J a n s s e n , terwijl de eigenaars van den grond hun belangstel-
stellende medewerking verleenden. Nog is een groot deel van het
terrein niet onderzocht, hoewel ook sedert dien tijd met het werk
is voortgegaan, maar allermerkwaardigst — volgens deskundigen
zelfs eenig in hun soort — waren de ontdekkingen, waartoe men
kwam. Overtalrijk en zeer uiteenloopend waren de gevonden voor-
werpen : beeldjes van metaal, been, albast of gebakken aarde;
toiletartikelen, als haarnaalden, koralen, ringen, kämmen; huis-
houdelijke benoodigdheden, vazen, glazen flesohjes, lepels, groote
ijzeren vorken, messen, scharen, sleutels , tangen, slijpsteenen,
molens en mortieren; naai-, knoop- en weefgereedschap, werktuigen
voor akkerbouw, timmer- en smidsgereedschap, weegschalen
en gewigten, wapentuig van steen en metaal, schrijfge-
reedschap, speelgoed, tegels met inschriften, munten, zoowel
Romeinsch, als Fränkischen te Duurstede geslagen, maar ook
middeleeuwsch en van nieuweren tijd; doorgezaagde en geheel of
ten deele bewerkte dierenbeenderen en hertenhorens in menigte.
Herhaaldelijk trof men de sporen aan van geweldigen brand,
terwijl elders wel bleek, dat er vuur was gestookt, maar niet,
dat er brand had gewoed. En maakt men nu de slotsom op, waartoe
zorgvuldige schifting en toetsing van ’t gevondene, vergeleken
met wat elders in de stad Wijk zelve werd opgegraven, leidt,
dan mag ’t wel als genoegzaam zeker worden beschouwd, dat
hier de overblijfsels werden aangetroffen van een goed deel van
het oude Dorestat, tijdens de regering van Lodewijk den Vrome,
die in 814 den troon besteeg. Die sporen van brand bebben ook
te verhalen van de geschiedenis der stad, evenals al die voor-
werpen spreken van haar maatschappelijk leven. Vergeefs had
koning Lodewijk beproefd, de gevreesde zeekoningen, wier aan-
vallen reeds in den laatsten tijd van zijns vaders krachtige regering
dreigden, door hun eigen landgenooten van de kusten teweeren.
Vergeefs had hij den verdreven Deen Ha r o l d Duurstede en
het omliggende land in leen gegeven en ter bewaking toever-
trouwd. Van 834 tot 837 werd de ongelukkige stad viermaal
geplunderd. Na een verademing van een tiental jaren ging zij
wederom in vlammen op. Harold, van verraad verdacht, verloor
door sluipmoord het leven. Te vaster nestelde zieh er zijn broe-
der Roruk. Maar nogmaals kwamen de Noormannen in 863 en
vermoordden er tal van vreemde kooplieden in de naauwelijks
van haar rampen zieh herstellende stad. Harolds zoon Go d f r i e d
heerschte er met strenge hand en onder zijn bestuur liet haar de
vijand met ru st, gelijk ook later ’t gevaar wel weer herhaaldelijk
dreigde, maar toch Duurstede voorbijging. Intusschen was
haar welvaart voor goed geknakt. Aan de Hoogstraat schijnt zieh,
na de eerste verwoestingen, geen vaste bevolking meer te heb-
ben opgehouden, en had haar handel aanvankelijk nog eenige be