moedelijk de ontvanger het niet. Niet alles, wat in den omtrek
van Winterswijk over de grenzen komt, wordt hier bij schijnende
zonne längs gevoerd! Men fluistert, dat er wel eens wat ge-
smokkeld wordt. Van Groningens Noordpunt tot Limburgs uiter-
sten Zuidhoek is de Nederlandsche en Duitsche grensstreek voor
smokkelarij geschapen, maar van alle geschikte punten voor den
verlokkenden en verderfelijken slnikhandel is deze landstreek een
der geschiktstenf. Wat al verborgen hoekjes, wat al geheimzinnige
paadjes, wat al afgelegen boschjes, wat al greppels en struik-
gewas! Wie weet, wat die kalme klompen- en radermakers ons
zouden kunnen verteilen, als zij eens van hun nachtelijke togten
een boekje wilden open doen! Wij zouden boeijende, aangrijpende
en toch vaak diep treurige verhalen hooren van list tegen list,
stoutheid tegen stoutheid, de verhalen uit den nimmer rüstenden
grensoorlog tusschen ambtenaars en smokkelaars, verhalen van
welgeslaagde waagstukken, van mislukte ondernemingen, van
wanhopigen strijd, van bitteren haat, van wreedheid en ver-
wildering, van zuur verdiend en ligtzinnig verbrast bloedgeld,
— verhalen van den vloek, dien de daemon der beschermende
regten ten bäte van sommigen en in ’t belang van de schatkist
op de bevolking van gansche landstreken legt.
Er zijn geen palen met wapenborden en nationale kleuren
noodig, om ons te zeggen, waar het Duitsche grondgebied aan-
vangt. Zoodra wij op vreemden bodem zijn, beginnen de wegen
met winstgevend hout beplant. Hier is ’t een onafzienbare rij
lijsterbessen, die längs de chausse zieh uitstrekt. De schoonheid
van het landschap wordt er niet door verhoogd. Daar is integen-
deel iets onuitsprekelijk vervelends in al die schrale stammen,
met hun bijna bladerlooze takken. Maar het schijnt, dat die be-
planting van overigens ongebruikte ruimte met vruchtboomen
niet geringe voordeelen opievert. En. zijn er noten of tamme kas-
tanjes geplant, dan komt het lommer ook den wandelaar ten goede.
Op vaderlandschen grond teruggekeerd, slaan wij een voet-
paadje in , längs het hooge boekweitveld, waar beneden het beekje
lustig voortstroomt, aan den overkant door frissche > laÖg er lia&--
gende weiden en welig houtgewas omzoomd. Steil is aan deze
zijde de helling der hoogte, deels rijk begroeid, deels, waar de
grond nederstortte, haar grijsgeele wanden krachtig getint tusschen
het groen vertoonend. ’t l s een fraai punt, daar bij Schölte
Ge e l i n k s welvarende hoeve, wier statige eiken het ruime gras-
veld insluiten, en wij achten het waarlijk geen tijdverlies, dat wij
in dit liefelijk oord een poos vertoeven moesten.
’t Was hier ons verste punt. Van nu af houden wij den grint-
weg en keeren regtstreeks naar Winterswijk terug. Met beval-
lige bogten slingert zieh de kunstweg door een liefelijke landstreek.
Hier en daar is de bodem een weinig glooijend en al is
het hooge hout er niet overvloedig, er groeit toch geboomte ge-
noeg, om een voortdurende afwisseling van fraaije partijen, van
golvende lijnen en rijk geschakeerde tinten, van licht en schaduw
teweeg te brengenl Nu eens is het uitzigt ruim over weiden en
akkers, dan weer is ’t begrensd door akkermaalshout of dennen-
en eikenboschjes. Soms kruist de beek den weg, en het oog kan
haar volgen in haar’ kronkelenden loop tusschen varens eh struiken.
De scherpe rook van een paar kalkbranderijen verhoogt de schoonheid
van het landschap niet, maar zij heeft iets te verhalen van
de belangrijkheid van den bodem, uit een geologisch oogpunt be-
schouwd, want de kalk wordt er gebrand van zoogenaamd M u n-
st .ersch kr i j t dat hier gedolven wordt, en het wordt niet
pnmogelijk geaeht; eenmaal ook Portlandschen cement te berei-
den. Bij de scholteplaats B u s k e r , die wij niet ver van Winterswijk
voorbij komen, meende men zelfs steenkool te zullen
vinden en al leverde de boring vooralsnog geen goede uitkomst
op, de hoop, dat hier kostbare lagen verborgen zijn , schijnt door
sommigen nog niet opgegeven. Terwijl de stralen der avondzon
reeds alles doen tintelen van hun’1 gloed, naderen wij het dorp,
na een’ langen, aangenamen rit. Wij zijn reeds eenigen tijd in
de buurschap B r i n k h e u r n e , die wij ook dezen middag na
het verlaten van Winterswijk door waren gekomen. Toren , molen •
en fabriekschoorsteenen komen reeds in ’t gezigtAEen zonder-
linge, läge piek gronds nevens den weg, vol poeltjes en met