2 0 ROZENDAAL ON DER DE LAATSTE HERTOGEN.
daal bouwen en aanleggen liet. Ook waren kostbare herstelhngen
noodig aan het kasteel, dat den invloed des tijds begon te ge-
voelen, en toen bij hooggaande oneeniglieden tusschen den hertog
en zijn' gemalin, aan deze laatste dit huis ter bewoning werd aan-
gewezen, werd o. a. bepaald, dat zij er zeshonderd gulden aan
vertimmeren moest. Maar herhaaldelijk had het slot ook een zware
bezetting van ridders en knechten ter bewaking en telkens werden
er gansche troepen gevangenen aangebragt. Nogmaals had Rozendaal
een’ gevallen vorst tot verblijfplaats kunnen strekken, want
toen hertog Aernout door zijn’ zoon was gevangen genoraen, stel-
den „de Cleefsche vrienden” voor, hem hier te laten wonen. De
grijze vorst werd echter naar Buren gebragt en hertog Adolf was er
zelden. Zelfs werd Rozendaal zoozeer verlaten, dat erm 1470 een
paar jagers ter bewaking werden heengezonden. In den onrustigen
tijd na Adolfs en Aernouts dood werd het slot nog vaak tot gevan-
genis voor lieden van aanzien gebruikt, en het burggraafschap met
het huis en al zijn inkomsten werd verpand aan C 1 a a s v a n A 11 e r ,
later aan He n d r i k Be n t i n c k , die er veel aan timmeren lie t.
In 1479 gelukte 't den voogd van Adolfs kinderen, den bisschop
van Munster, Rozendaal aan zijn neef Ka r eRv a n Egmo n d
te verzekeren, maar eerst in 1491 keerde de jonge vorst naar zijn
vaderland terug, om zijn’ langen worstelstrijd met Oostennjk te
beginnen. Ook van dien strijd ondervond Rozendaal den mvloed.
Soms kwam de hertog er „het zwijn jagen” , maar meest was de
bürgt ten oorlog toegerust. Groote kosten waren aan de verster-
king er van besfeed en het lustverblijf der hertogen was meer
dan eens vol krijgsgevangenen. Hertog Karel zelf kwam er zieh
verootmoedigen voor koning Filips. „Donné en nostre Chastel
de Rosendale” , heet het in ’t verdrag, door Filips in 150o aldaar
ouderteekend. En in 1516 werd het huis, „gantz verwoest en
verfallen” , a a nG e r r i t v a n S c h e r p e n z e e 1 voor zijn leven afge-
staan. Geldgebrek noopte den hertog, het geliefkoosd. huis zijner
vaderen weêr aan vreemden over te laten. Evenwel, hij vertoefde
er ook na dien tijd nog herhaaldelijk en ’t kasteel schijnt genoeg-
zaam hersteld te zijn geworden, om den vorst te herbergen. In
ROZENDAAL VERVREEMD. 21
1536 werd Rozendaal voor goed in erfelijk bezit aan Wi l l em
van S c h e r p e n z e e l verzekerd. Sedert was het geen hertoge-
lijke bezitting meer. Maar ’t bleef niettemin een edel goed, als
hooge heerlijkheid bezeten door leden der adellijke geslachten
v a n S c h e r p e n z e e l , van Do r t h , van Ar n h em en Tor ck
terwijl het thans, door huwelijk met de erfdochter der Torcks,
het eigendom is van Mr. R. baron v a n P a l l an dt , jagermeester
des konings.
Een geschiedenis, als die van Rozendaal, heeft welligt geen
enkel kasteel op vaderlandschen bodem. De herinneringen, aan
dat huis verbonden, grijpen ons onwillekeurig aan en zij doen
ons voor een oogenblik al de heerlijkheid vergeten, door natuur
en kunst hier zamengebragt. Maar ook het tegenwoordige heeft
zijn eischen en zijn regten. Wij maken ons los van den magtigen
invloed van het verledene, om te zien, wat er ons te aanschou-
wen wordt gegeven — ten deele althans, want op een bezitting
van 3000 bunders moet er wel vrij wat zijn, wat onbezocht en
ongezien moet blijven door wie er geen dagen en weken kan
doorbrengen, om ook het verborgen schoon in afgelegen buurt-
schappen en ver verwijderde boschpartijen te leeren kennen. Hun,
die daartoe tijd en geld beschikbaar hebben, wordt in het dorpje
de gelegenheid om kamers te huren door vele ingezetenen verschaff,
en ook het uitstekend ingerigte logement kan eenige gasten
herbergen. Men zou intusschen wel kunnen wenschen, dat des
zomers althans ’t hotel iets meer van een „caravanserai” had,
zooals Havard het noemt. ’t Is niet groot en daardoor spoedig
bezet. Een gezelschap, dat onverwacht des avonds er huisvesting
vragen komt, kan in den drukken tijd wel eens geen plaats vinden.
In het voorjaar vinden wij nog ruimte genoeg in de bij uitnemend-
heid gastvrije woning, en wij hebben bovendien het voorregt, dat
de heer K r a i j e s t e i j n , hotelhouder en wijnkooper, ons bij onze
omzwervingen zijn zeer gewaardeerd geleide kan schenken. De