164 HET WEESHUIS.
Nassau, en eeu eigenaardig licht over de huishouding en de levens-
wijze van een magtig 'edelman in het begin der 16de eeuw ver-
spreidt het zeer uitvoerige rekenboekje des hofmeesters van graaf
F r e d e r i k van Egmo n d over het jaar 1511.
Bij onze wandeling door de stad merken wij nog een paar
antieke gevels op. Zij staan evenwel achter bij den eenvoudigen,
maar uitneniend schoonen gevel van het weeshuis, in het jaar
1857 met groote zorg gerestaureerd. Door de banden van zand-
steen in den rooden baksteen en de sierlijke ankers, door zijn
breede rij van ramen, gelijkvloers en op de bovenverdieping,
door zijn zestal dakvensters en zijn smaakvol torentje, ook door
zijn digte taxishagen op het stille, met geele klinkers bestrate
voorplein, maakt het een’ weldadigen indruk. Jammer, dat de
zware vöormuur, met de wel wat overladen poort en de wel
wat al te groote beeiden van Geloof, Hoop en Liefde, niet ge-
heel in overeenstemming is met den ernstigen eenvoud en de
liefelijke harmonie van het hoofdgebouw. Beter komt er het keurig
nette, ouderwetsch gekleede weesmeisje mee overeen, dat ons
de voorpoort opent. Het is, of wij op eens een kleine driehon-
derd jaar terug worden verplaatst. Alles, wat ons aan de drukke,
woehge 19,le eeuw herinnert, schijnt buitengesloten als de zware
deur weer digt valt. ’t Kan onze aandacht niet ontgaan, dat de
vriendelijke portierster een oranjekleurige gekroonde M op den
linkermouw van het donkerblaauwe jak draagt. Dat is nog altijd
volgens de ordonnantie van prins Maurits „ter memorie der funda-
trice van het weeshuys”, Ma r i a van Nass a u , die het in 1612
heeft gesticht ten behoeve van weezen uit haar graafschappen
en heerlijkheden Buren, Leerdam, IJselstein en Acquoi. Haar
portret wordt in de regentenkamer getoond, terwijl een tafel-
kleed, door haar gewerkt, en een werkdoos, door haargebruikt,
er als herinneringen aan de vrome en weldadige vorstin worden
bewaard. Ook prins Maurits, haar opvolger als graaf van Buren,
toonde zijn belangstelling in de stichting zijner oudste zuster.
Had haar dood haar belet alles naar den eisch te rogelen, hij
stelde de bepalingen vast, waarnaar nog heden de inrigting wordt
WA AE BEN KASTEFX AL ZOO BLIJFT. 165
bestuurd en gaf volledige uitvoering aan de begeerte der afge-
storvene gravin. Niet zonder goede reden is dan ook zijn afbeeld-
sel in de regentenkamer geplaatst. Behalve het voorhuis, met
den grooten trap, waar een fraaije koperen lichtkroon hangt, en
de antieke betimmering van de zoldering der huiskamer en van
de deuren der kastjes in den gang, bevat het inwendige geen
overblijfsels van ouden stijl of oude kunst, tenzij men daaronder
een schilderij in een der bovenkamers, waarop het kasteel is
voorgesteld, wilde rekenen. Het archief kan belangrijk zijn, maar
tot inzage er van ontbreekt ons natuurlijk de tijd. Eigenaardig
zijn de kleederkastjes op de slaapzalen, die de schoorsteenen der
benedenvertrekken verbergen. Ruim en luchtig zijn overigens de
leer-, werk- en speelplaatsen. Van de twee keukens is eene be-
stemd om dienst te doen, als ’t hoog water is. De andere is
in een nevengebouw, dat in den tuin uitkomt en aan de buiten-
zijde, van den wal gezien, een paar aardige dakvensters met
hooge trapgevels vertoont. Drieentwintig weezen worden thans
verpleegd in het huis, dat rijk gegoed is en staat onder het
hooge patronaat van den tegemvoordigen ‘ j,graaf van Buren” ,
Z. M. onzen koning.
In de achterstraten van het stadje, die door de talrijke hooi-
bergen een niet zeer steedsch voorkomen hebben, worden wij
telkens aan het kasteel herinnerd door de groote moppen , waar-
van huisjes en tuinmuren zijn opgetrokken. Ho l l i d e e teekent
in een zijner geestige, gevoelvolle schetsen: „waar een varken
blijft.” Wij vinden op onze zwerftogten door het vaderland wel
eens eenig antwoord op de vraag: „waar een kasteel blijft.
Met de kleine borstels van het zwijn maakt het viukenpaar zijn
nestje warm en zacht. Met de steenen onzer bürgten bevloert
het nageslacht zijn wegen, versterkt het zijn dijken, en de nede-
rige arbeider bouwt er zijn huisje van.
Wat Buren ook in den loop des tijds möge verloren hebben,
den roem van eerwaardige oudheid kan niemand het ont-
rooven. _ Reeds in 772 gaf Hohowa rd een hoeve en een’ slaaf
in de „villa Bu r i a ” , in de gouw T e s t r e b e n t i gelegen, aan