Na den overvloedigen maaltijd in de vriendelijke kamer, met
het kleine, verkwikkende vuurtje en de heldere lamp, niet al te
lang nagepraat, terwijl het natuurgenot van den dag bij het be-
zigtigen van de verzameling aquareilen door kunstgenot wordt
vervangen! Morgen wacht ons nog een goede dagmarsch en wij
mögen niet laat uit de veeren. Onwillekeurig zouden wij (/plak-
ken” , tot schade misschien van de krachten, die wij nog wel
noodig zullen hebben.
Op ’t programma van den tweeden dag Staat vooreerst Beek-
hpizen. Den kortsten weg over den berg kiezen wij niet. Wij be-
hielden ons de wandeling door het schoone bosch aan den voet
van den Os s e n b e r g voor en wij gaan eerst in de rigting van
Velp, tusschen de vruchtboomen en längs de hooggelegen beek,
die voorbij het toekomstige N i e u w Ve lp stroomt. De vroeger
vermaarde Ossendaalsche allee vinden wij niet meer. Haar statig
hout is gehakt. Jonge boomen zijn er in tusschen geplant en zij
beloven eenmaal ook dit gedeelte van de landstreek iets van zijn
verloren luister weder te geven. Voor ’t oogenblik trekt die laan
in hope ons nog niet aan. Maar des te meer de heerlijke, nog
gespaarde laan längs de snelvlietende beek, bij den ouden water-
molen, die zoo schoon onder de rijzige beuken aan den voet
der rijk begroeide helling ligt. Hoe krachtig getint zijn de steile
moskanten der beek, waaruit de krachtige blinkend grijze stammen
te voorschijn treden en waar reusachtige elzen groeijen. Hoe
tintelt het zonlicht op den grond onder de sparren tegen den
bergwand en op de ruwe roode schors der krachtige dennen. Hoe
opwekkend is het in het dal, voorbij Klein Beekhuizen, waar
frissche waterspranken zieh verschuilen tusschen wild begroeide
kanten, of heldere kommetjes blinken in den glans der door-
vallende stralen. Hoe liefelijk ligt daar weer de vijver, over wien
de witte berk zieh heen buigt en waarin de kloeke stammen er
omheen en de blaauwe hemel er boven zieh spiegelen. Hoe woest
is de boschpartij, waar scheefgewaaide boomen hoog op de hel-
lingen groeijen en neergeworpen stammen het pad soms versperren.
Hoe fier staan F i l emo n en Bauc i s , de zware woud-
reuzen op het plein aan de overzijde der beek, en hoe vriende-
lijk ligt daar op de hoogte de smaakvolle chälef met haar sier-
lijke tent en haar fraaije beukenrij. ’t Was een wandeling vol
genot, en vermeldde de faam, dat het heerlijke bosch van Beekhuizen
was gesloopt, gelukkig had zij ook ditmaal zeer overdreven.
Dat het hout, volwassen geworden, eenmaal vallen moet, ligt
in den aard der dingen. Maar wandalisme heeft hier niet voor-
gezeten. Het schoonste bleef behouden. Er zijn nog geen gasten
in het smaakvol gebouwde en heerlijk gelegen hotel, met zijn
ruime vestibule en zijn fraaije eetzaal. Sedert een veertig jaren
vervangt het tegenwoordige logement de veel kleinere uitspan-
ning, die in der tijd ongeveer ter plaatse van den stal werd ge-
vonden. Men is nu uitstekend op ’t bezoek van vreemden inge-
rigt en velen weten er van te spreken, hoe aangenaam men er
logeert en hoe vrolijk men er feestvieren kan. Maar ook de oude
herberg was wel vermaard in den lande, zoolang Beekhuizen
bezoekers trok. Dat is betrekkelijk nog niet lang. Nog geen eeuw
geleden was t hier „een eenvormig eiken akkermaalsbosch en
heidegrond, in hetwelk nimmer eenige menschelijke stem dan
die van des boschwachtersgezin en der houthakkers werd gehoord.”
Wat is er in dien tijd van geworden! Wat blijkt van dien heidegrond
te maken te zijn!
Beekhuizens schepper, de eedle v a n Spa en
was in zijn voorkomen een eenvoudig man, zoo eenvoudig, dat
bezoekers, die hem op den arbeid der ontginning zagen toezien,
hem wel eens voor een’ opzigter groetten en zijn gaarne verleend
geleide met een fooitje beloonen wilden. Ook gaat het verhaal,
dat hij ’t omtrent de versiering van het goed niet altijd met
zijn vrouw eens was, en met name op Kl e i n Be e k h u i z e n
de een een’ waterval en de andere een fontein liet aanleggen,
beiden terstond weer door de andere partij gesloopt, totdat men