beste stukken uit den schamelen inboedel naar het kasteel of
het klooster verhuisden • en eigenaardig zijn de verordeningen,
om te verhinderen, dat de erfgenamen hunnen Heer met het
kleinste en slechtste afscheepten. Stierf b.v. een hofvrouw, die
verzorgde dochters had — ’t belang der nog onverzorgde meisjes
werd niet ganseh uit het oog verloren — dan kwam den Heer
een bed met toebehooren, een ketel, f/waar men met laarzen en
sporen in kan treden” — een groote ketel dus; een pot, „waar
men een hoen in braden kan” — niet al te klein derhalve;
terwijl het beste kleed voor den ambtman was. Ook werd natuur-
lijk gewaakt, dat de hoorigen zieh niet eigemnagtig aan hun’
toestand konden onttrekken; er waren bepalingen omtrent hun
huwelijken, hun verhuizing, de vererving hunner woningen en
landen, terwijl de vrijheid wel kon worden verkregen, mits er
een ander in de plaats werd gesteld. En daar de hoorigheid althans
eenige bescherming en ondersteuning verzekerde, ontbrak het
niet aan vrijen, die uit armoede of onmagt zieh vrijwillig in dien
staat begaven, gelijk meer aanzienlijken hunne eigene goederen
een’ magtiger nabuur of landsheer in leen opdroegen. Allengs,
naarmate het geld overvloediger werd, kwam voor de meesten
dier uitkeeringen en opbrengsten, waaruit het inkomen van den
Heer bestond en die de administratie hoogst omslagtig maakten,
de betaling van een vaste geldsom in de plaats, en vooral in
troebele tijden trachtten natuurlijk de hofhoorigen zieh tot den
rang van vrije bezitters hunner goederen te verhelfen. Den nieu-
wen Schölte te L i n t um verrasten wij in 1685 bij die poging.
Wat daarvan ook het gevolg geweest möge zijn, de tijd der hof-
hoorigheid was voorbij; maar dat zij hier nog zoo langen tijd
heeft bestaan, is wel het bewijs, hoe diep oude gebruiken in
deze afgelegen landstreek waren ingeworteld.
Wij hebben inmiddels het oude scholtegoed reeds lang weer
achter ons. Längs weiden in het. bosch, door eikenlanen, voorbij
van hakhout ingesloten bouwlanden, over zandwegen, aan wier
hooge kanten varens en struiken wassen, straks weer een eind
op den grintweg, soms längs zandduinen en heidevelden, gaat
het verder, terwijl het landschap voortdurend afwisselt. Te mid-
den der eenzame bosschen vinden wij de spoorbaan. Even voorbij
Winterswijk splitste zij zieh in twee takken. Deze loopt over
Bock h ol t naar We s e l , maar ’t gefluit der locomotief en het
geratel der wagens verstoort niet dikwijls de stilte. Slechts weinig
treinen snellen- hier längs de ijzeren sporen. Als wij de baan
kruisen, heerscht er dan ook de diepste rust en spoedig zijn wij
dan ook we6r den grooten gemeenschapsweg, die dezen uithoek
aan de bewoonde wereld verbindt, vergeten, terwijl als vroeger
de oudvaderlijke zandwegen ons leiden door een landstreek, waar
alles ons meer aan het verledene, dan aan het moderne leven
herinnert. Toch zien wij, dat ook hier de hand des menschen
bij voortduring de woeste natuur bedwingt. Nog bloeit hier en
daar de heide, groote stukken gronds zijn onbebouwd en met
weelderige varens bedekt, maar talrijk zijn ook de aanplantingen
van dennen en akkermaalshout. Jonge eiken groeijen er längs den
weg en op witte berkenstammen speelt het zonlicht.. Een steen-
oven met zijn roode daken spreekt van nijverheid, kleine en grootere
boerderijen toonen er hun hooibergen en schüren tusschen het
groen, en weldra zien wij aan het zware eikenhout, waar onder
de krachtige stammen een bosch van struiken opschiet, dat wij
weer een aanzienlijke hoeve naderen. Werkelijk bereiken wij
weldra het' erf van het uitgestrekte scholtegoed R o e r d i n k , met
zijn moderne huizinge van twee verdiepingen, meer een heeren-
huis, dan een hofstede, al ontbreken de bewijzen niet, dat ook
hier op groote schaal het landbouwersbedrijf wordt uitgeoefend.
Er is schoon en kloek houtgewas op Roerdink. Forsche eiken
in menigte staan als Wächters rondom het erf en fraaije groepen
vormen zij, met de schüren en wagenhuizen, de ruwe hekken ,
de zware zandsporen ¡/ide groene graspleintjes, het bonte vee
onder hun breed uitgeslagen takken. Maar de kröon van allen
in den omtrek, van aller! in de uitgestrekte gemeente Winters-
VII 17