94 DE STEENEN BRUG.
De reeks der heerenhuizen is hiermede gesloten. Wat, wij voorts
längs den weg tot aan „de s t e e n e n b r u g ” vinden, zijn boeren-
hofsteden, boomgaarden, weiden en brugjes, hooge peppels en
wdge nhi e r en daar een gezigt op de verre heuvels en op den
körten, zwaren kerktoren van Wijk en op de lange laan aan
den Kotherweg — een rüstig, vriendelijk landschap, dat ons
wel niets merkwaardigs te zien geeft, maar toch genoegzaam
bezig houdt, gedurende den körten tijd dien wij nog noodigheb-
ben om de landelijke buurt bij de brug te bereiken. ’t Is daar een
kruispunt van wegeD, waarvan de eene regtuit naar Overlang-
broek leidt en de andere, die bij Darthuizen den grooten straat-
weg verliet, ons naar Wijk moet brengen. Een nette herberg
op den hoek belooft op haar uithangbord zoöveel goeds, dat het
ondankbaar zou zijn, er de proef niet van te nemen. De snede
brood met kaas en het glas bier voldoen dan ook aan de ver-
wachting en de bediening is, volgens belofte, „prompt en vlug.”
Wij volgden de Langbroeksche Wetering niet in haar geheele
lengte, van het punt waar zij, even voorbij Overlangbroek, de Ame-
rongsche Wetering verlaat, om niet ver van Rijsenburg zieh met
den Krommen Rijn te vereenigen, maar wij zagen toch verre-
weg het grootste gedeelte van de landstreek, die tusschen Rijn
en Wetering is besloten. De lengte is nog geen twee uur, de
breedte overal minder dan een half uur. Maar ’t was een merk-
waardige strook gronds, waardoor onze weg ons voerde. Die
thans zoo smalle, kronkelende rivier was eens de groote handels-
weg, waar de Romeinen bürgten stichtten, waarlangs rijk geladen
schepen de bloeijende koopsteden Utrecht en Dorestad
bezochten, die de „draken” der gevreesde Noormannen droeg.
Längs den zoom der Wetering trokken menigmaal de kerkvor-
sten met hun krijgshaftige ridderschap tusschen hun onrustige
hoofdstad en ’t hun steeds verknochte Wijk heen en weder. En
binnen dien kleinen omtrek had de Stichtsche adel niet minder
NAAR WIJK. 95
dan veertien bürgten gebouwd, wier namen aan die der oudste
ei. edelste geslachten zijn verbonden en waarvan nog zooveel is
overgebleven, dat wij niet zonder voldoening een’ langen zomer-
dag aan een in zoo menig opzigt belaiigrijk plekje wijdden.
Ons kostte ’t bezoek aan de kasteelen Sterkenburg en Har-
denbroek vrij wat tijd, dien wij ons niet beklagen. De wande-
laar, die zieh daar niet ophoudt, kan vroeg genoeg in Wijk bij
Duurstede zijn, om nog een en ander van het stadje te zien.
Als wij er aankomen, is de avond reeds gedaald. Aan den weg
verliezen wij niet veel. ’t Gaat eerst längs een rij armoedige
huisjes, „nesten” in den vollen zin des woords, hoogst schilder-
achtig'soms van lijn en kleur. De groote moppen in de schamele
muren hebben eenmaal tot een’ bürgt der Abcoude’s en Gaes-
beeks, tot een bisschoppelijk paleis behoord. ’t Is roof, aan de
ru'ine van Duurstede gepleegd. ’t Gaat verder door lanen van
populieren en iepen, of längs open wegen tusschen bouwland
en weide, door het vlakke land, waaruit een hooge boomgroep
oprijst. Een’ enkelen blik in dat geheimzinnige eikenbosch met
zijn’ ruigbegroeiden ondergrond^H het „ S l a n g e n b o s c h j e” .—
kunnen wij ons nog wel vergunnen, al heerscht de schemering
reeds onder de digte loofgewelven. Straks zijn wij onder de muren
van Wijk. De huizen worden talrijker. De vermaarde kersenboom-
gaarden vertoonen zieh, nevens tuinen, met verwilderde hagen
afgesloten. De Kotherweg met zijn hooge boomen is ons genaderd.
Den Rijn zien wij kronkelen tusschen het groen. De zware rivier-
dijk komt in ’t gezigt. Tusschen läge akkertjes loopt onze weg.
Wij zijn op klassieken bodem, al ziet ons oog ook weinig meer.
Maar al was het helderlichte dag, wij zouden toch niets meer
aanschouwen van wat hier voör eeuwen van een krachtig en be-
drijvig leven getuigde.