een paar kleine vaartuigen liggen buiten de sluis. Zij worden be-
vracht met jonge koebeesten, die tegen het afdalen längs de
steile plank een ligt verklaarbaar vooroordeel toonen te koesteren.
Zoo opmerkzaam als zij knnnen beschouwen zij eerst het voor
hen vreemde pad, voorzigtig zetten zij den voorpoot er op, om
dien haastig terug te trekken en niet gansch vrijwillig is h e t,
als zij straks met een vaart naar beneden snellen, om hun plaats
in de rij der reeds wachtende makkers in te nemen. Dat geeft
voor ’t oogenblik meer levendigheid dan de wijdvermaarde ,/kermis”
, die zieh op dit uur van den dag openbaart door enkele
schaarsch bezoc’nte koekkramen en een’ naakten mallemolen in
rüste. De buurt bestaat overigens uit een reeks huizen aan beide
zijden van het kanaal, waaronder de herbergen niet worden ge-
mist. De woningen zien er over ’t algemeen goed onderhouden
uit, maar daar ’t kanaal in 1830 geopend werd en de buurt
voor dien tijd alleen eenige beteekenis had door het veer op
Rozenburg, laat zieh nagaan, dat geen er van door oudheid of
bouwstijl eenige belangrijkheid heeft. De bevolking bestaat grooten-
deels uit ambtenaren en andere personen, bij de scheepvaart be-
trokken. Hun bragt de opening van den nieuwen waterweg geen
voordeel, maar teekenen van verval zien wij toch nog niet.
Spoedig vinden wij den zijweg naar He e n v l i e t , waaronder
de Nieuwe Sluis burgerlijk en kerkelijk behoort. Het hooge h out,
waarboven de torenspits uitsteekt, zien wij op körten afstand voor
ons, maar digt bij de Nieuwe.Sluis vertoont zieh een net huis
met puntgevels en torentje, dat zieh als een niet onaanzienlijk
kasteeltje voordoet. Een adellijk huis is het niet en zijn naam
wde O l y p h a n t ” klinkt ook niet zeer ridderlijk. ’t Is echter
reeds tamelijk oud. In 1592 werd het gebouwd door Oo r n e l i s
K o o lw i jk en t was destijds grooter dan thans, daar het ten
Noorden nog een’ vleugel met toren had. De heer Kool wi j k
was een vermögend man, die ook een paar polders in de nabij-
heid heeft ingedijkt. — Ook in het land van Voorne is ’t polder
aan polder, en de laatste jaren der I6de eeuw waren vruchtbaar
in overwinningen, op de wateren bevochten, terwijl de landzaat
den Spanjaard weerstond en hem in de overzeesche gewesten be-
stookte. Het Olyphantshuis werd in 1629 aan den Heer v a n
He e n v l i e t verkocht; later kwam het aan de ß e n t i n c k s ,
graven van Portland, en aan de familie P r e u y t . Tegenwoordig O 7
behoort het den heer C. Kwak , Heer van Oud. e n h o o r n en
Zwa r t ewa a l . Het huis is fraai van vorm en ligt in een sierlijk
plantsoen. Aan den achterkant is een groote bouwschuur er mede
verbonden, zoodat het zieh half als een ouderwetsebe heerenhui-
zinge, half als een aanzienlijke boerderij vertoont. Schuin er tegen-
over, beneden den polderdijk, waarover de rijweg loopt, ligt
een ruirne, nieuwe school en een bewaarschool. De plaats werd
gekozen met het oog op de talrijke hinderen van de Nieuwe Sluis,
die tot 1880 te Heenvliet bij de kerk ter schole moesten gaan.
Nu heeft de jeugd uit beide plaatsen elkander niets te verwijten
of te benijden.
Eenige minuten verder verlaten wij den dijk, om den zijweg
naar Heenvliet in te slaan. ’t Is daar een liefelijk landschap.
Het ligtgroene koren golft er in den uitgestrekten polder en aan
de linkerzijde van den witten grintweg rijzen de bloeijende vrucht-
boomen > de grijze, fijn getinte wilgen en de hooge iepen op,
waartegen eenige huizen en schüren uitkomen, terwijl het kerk-
torentje er boven uitsteekt, de donkere ruine van Raves tein
tusschen de stammen schemert en een breede, heldere sloot het
geboomte aan den oever weerkaatst. Een nieuwerwetsch landhuis,
V il l a L e o n a r d a , met een vrij groot terrein, ligt aan deze
zijde van het dorp en een kapitale hofstede daarnevens getuigt,
dat het den boer in ’t land van Voorne wel gaat, wanneer men
althans uit het voorkomen van woning en schüren tot de wel-
vaart van den landman besluiten mag. Over ’t algemeen zien de
boerderijen op het eiland er goed uit. Zij zijn rnim en hecht
en zorgvuldig onderhouden. Schilderachtig zijn zij in den regel
niet, maar missen zij de schoonheid van ’t bemoste rieten d ak ,
het verweloos houtwerk, de verweerde muren, de verwilderde
hagen, die de zonen van Apelles in verrukking brengt, hun net-
heid doet het oog aangenaam aan en kleingeestigheid van pronk