Een zeer groot, maar in zijn’ tegenwoordigen vorm eenigs-
zins zonderling gebouw is de hoofdkerk, het eigendom der Her-
vormde gemeente, die in het schip haar godsdienstoefeningen
houdt. Het koor is verdwenen. Aan de zijde van de zoogenaamde
„Parade” , een fraai aangelegd plantsoen, rijst een hooge, regte
muur, waarin de nog zigtbare kolommen en bogen zoowel de
plaats van het koor, als zijn’ omvang aanwijzen. De läge zware
toren draagt een koepeltje uit de 18de eeuw, den welbekenden
„peperbos” , waaraan reeds op grooten afstand de ligging van Bergen
is te onderscheiden. Overigens is de buitenmuur ten deele achter
woonhuizen verborgen, ten deele door een tuintje van de open-
bare straat gescheiden. „Uit een stuk” is de kerk in geenen deele.
De oude St. Lamb e r t u s k e r k , die blijkens hetgeen er nog van
over is, in de 13de eeuw moet zijn gesticht, was voor de aanwas-
sende bevolking te klein geworden. In den aanvangder 15do eeuw
werd zij belangrijk vergroot, o. a. door den aanbouw van een
hoog koor, en in 1432 werd gesproken van de pas voltooide,
nieuwe kerk. Dit nieuwe gedeelte was gewijd aan de in Bergen
zeer geliefde St. G e e r t r u i d en haar naam verdrong allengs
dien van St. L amb e r t ns, zoodat hij meermalen, ofschoon ten
onregte, op het geheele, ook thans nog bestaande gebouw werd over-
gebragt. „ Voltooid” was het werk echter nog ganschelijk niet. Voort-
durend werd er aan gearbeid. In 1444 verleende paus Eugeuius
IV aflaat aan allen, die tot den bouw bijdroegen en nog bijna
honderd jaar later, in 1541, werd, evenals in 1525, door een
loterij beproefd, er gelden voor bijeen te brengen. In den beeiden-:
Storni schijnt zij gespaard te zijn gebleven , maar in 1580 werd
zij door het graauw en eenige Fransche Soldaten der bezetting
deerlijk geplunderd. Toen werd de leege ruimte gedurende eenige
jaren een kazerne. In 1584 brandde de St. Geertruidakerk af.
Nagenoeg een eeuw lang lag zij in ru'ine op de plaats, waar wij
thans de bloembedden en heesterperken der „Parade” vinden en
onder haar puin verborg zij den grafkelder der Heeren en mar-
kiezen van Bergen, aan wier laatste rustplaats dan ook slechts
een verdwaalde zerksteen in het tegenwoordige kerkgebouw
herinnert. Sedert 1587 werd het gespaarde gedeelte door de Her-
vormden gebruikt. Een kogel, die tijdens het beleg in 1622 onder
de preek in de kerk drong, deed wel niet veel schade, maar
gaf toch aanleiding, dat veiligheidshalve de godsdienstoefeningen
in de Christoffelzaal en op de binnenplaats van het hof gehouden
werden. Verwoestend was het vuur der Franschen in 1747. Kerk
en toren brandden uit en wat er van het muurwerk nog stond,
stortte in Febr. van het volgende jaar ineen. Uit dezen bouwval
werd in 1751 de tegenwoordige kerk hersteld en geen wonder
is het dus, dat van het oude, op verschillendo tijden gestichte,
vergroote en geschonden gebouw slechts enkele brokstukken over
zijn, die echter, met de nog voorhanden af beel dingen, genoeg-
zaam te zien geven, hoe ruim en statig het eens moet zijn ge-
weest, toen het nog in zijn’ vollen luister prijkte.
De graftombes, tegen den muur vän de Parade geplaatst,
zijn het opmerkelijkste wat thans in het inwendige der kerk wordt
aangetroffen. Haar plaatsing zelve echter wijst er op, dat zij niet
zeer oud kunnen zijn en de kerkbrand deed er zijn verwoestend
werk, door den nieuweren beeldenstorm, die tegen titels en
wapenschilden woedde, voortgezet. Al de tombes zijn dan ook
aanmerkelijk beschadigd. Nagenoeg allen werden ter eere van
hooggeplaatste officieren der bezetting opgerigt. Amarensia van
Ravens w a ai j st.ichtte er een fraai gedenkteeken voor hären in
1631 gestorven echtgenoot Lodewi jk van de Ke t u l l e , Heer
van R i h o v e , wiens beeid onder een’ door vier marineren kolommen
gedragen hemel ligt. Van hardsteen is het monument
met de beeiden van een’ ridder en zijne gemalin, op het graf
van J e r o n imu s van Tui j l l van S e r o o s k e r k e n , in 1671
overleden. Onder eene tombe met geschonden beeidwerk en wa-
pens uit 1625 rüsten Wi l l em van Re y d e n en J u d i t h van
Aeswi jn van Ber c k e l . Een schoon, maar zeer bedorven werk
is het grafteeken van Car e l Mo r g a n , gestorven in 1642, dat,
behalve tal van wapentrofeen en uitgehakte wapenschilden, den
edelman vertoont op een praalbed uitgestrekt, door vrouw en
dochter betreurd. Van wat jonger tijd en minder smaakvol is