bewassen bodem ziet men de verweerde muren tot aan den trans,
waarboven zieh de blaauwe hemel weift. De ligging der verdie-
pingen is nog duidelijk te herkennen, maar vruchteloos zouden
wij beproeven, den gewelfden gang te bereiken, die zieh boven
in den achtermuur laat onderscheiden, en even vruchteloos zoeken
wij naar den ingang van den zonderlingen, blinden, aan het be-
nedeneind afgebrokkelden hoektoren, waar nergens een spoor van
raam of deur is te vinden. 1 Wij zouden wel een’ Amsterdamschen
brandweerman en zijn ladders bij ons willen hebben, om dit ontoe-
gankelijk, maar naar het schijnt belangwekkend gedeelte der ru'ine
nader te leeren kennen. In den nog overgebleven hoektoren aan
den voorkant is de wenteltrap, die eertijds naar de bovenver-
diepingen leidde, maar zieh nu doelloos längs de open deurgaten
omhoog slingert. In den derden toren is gelijkvloers een gewelfd
vertrekje met een klein tralievenster. In het midden is een körte
zuil gemetseld en een zware ketting is daaraan geklonken. Dit
was blijkbaar een gevangenis. Men noemt het „het martelaarshol”
en de overlevering wijst het aan als de kerker van Heenvliets
vromen pastoor, den vermaarden An g e l u s Me f u l a— En g e l
de Maer le.
Hoogstwaarschijnlijk berust deze overlevering alleen op het
feit, dat Merula, na 22 jaren als pastoor aller liefde te hebben
gewonnen, op 71jarigen leeftijd op last van den inquisiteur
S o n n i u s gevangen genomen en door den toenmaligen Heer v an
H e e n v l i e t eenige weken in verzekerde bewaring gehouden werd,
totdat hij naar den Haag werd vervoerd. Had zijn neef Willem
verlof verkregen, hem ter zijde te staan en hield hij zieh tijdens
zijn gevangenschap met het schrijven van zijn verantwoording bezig,
in dit gewelf zou noch tot het een, noch tot het ander gelegen-
heid zijn geweest. Vermoedelijk werd hij bewaard op het Hof,
dat destijds reeds de woning van den Heer was. Maar al was
1 Smids geeft dezen toren als een slank, goed onderhonden bouwwerk,
met een groot venster. Als de afbeelding juist i s , dan is de toren later ver-
anderd. Maar met welk doel?
hier dan ook Merula s gevangenis niet, werden zoowel het Hof,
waar hij lang een hooggeacht vriend, later een gevangene was,
als de kerk, waar hij predikte, en de pastorie, waar hij zooveel
jaren geleefd had, door andere gebouwen vervangen, de her-
innering aan den edelen martelaar is aan al die gebouwen Verbünden
en in Heenvliet is hij nog niet vergeten.
Het slot Ravestein heeft in zijn dikke muren steenen van
opmerkelijke grootte, die van zijn’ hoogen ouderdom getuigen,
terwijl veel kleiner steenen vooral aan de torens bewijzen,
dat het nog in betrekkelijk nieuwen tijd belangrijke herstellingen
onderging. Yan zijn geschiedenis is niets bekend. De kaart in
het Ca e r t b o e k van Yo o r n e van 1695 geeft het nog als een
kasteel in welstand te zien, maar Smids geeft het naar de teekening
van Rochman reeds geheel in ruïne, nagenoeg zooals het tegen-
woordig nog is. Rijzonderheden omtrent het slot, indien zij er
waren, wachtte hij reikhalzende in. Wij zijn niet beter ingelicht,
dan hij. Op het rijksarchief in den Haag schijnt er niets van te
vinden. Was ’t welligt de oude bürgt der Heeren van Heenvliet,
in 1485 door de Hoekschen uit Rotterdam geplunderd ? Als eerste
afzonderlijke Heer van Heenvliet wordt Hu g o genoemd, door
zijn’ broeder H e n d r i k van Yo o r n e in 1253 met de heerlijk-
heid beleend. Uit dien tijd kan het slot afkomstig zijn, wat
bouwstijl en steensoort betreft. Yan een huis is in de beleenings-
oorkonde geen sprake, en Heer Hugo zal er zieh wel een gebouwd
hebben. ’t Kan dan gegist worden, dat de oude bürgt na zijn
verwoesting is verlaten en de toenmalige Heer, J a n van Krui-
ningen — in wiens geslacht de heerlijkheid in 1427 door huwelijk
met de erfdochter der Heenvliets gekomen was — aan de markt
een nieuw kasteel heeft gebouwd. De naam Ra v e s t e i n zou in
den loop der tijden door den mond des volks aan de ru'ine ge-
geven kunnen zijn, naar de bewoners van den bouwval. Van de
beide andere sloten in de nabijheid, Bl i jdenstein en Leeuwen-
stein, wier ligging nog wordt aangewezens is althans nog bekend
, dit zij door jonger zonen uit het geslacht van Heenvliet
werden bewoond en dezen er den naam van hadden aangenomen.