In ’t begin dezer eeuw was van al den luister, aan den Velpschen
weg ten toon gespreid, nog weinig te zien. Wei golfden de
schoone lijnen der heuvels, tot waar de groene grasvlakten van
bet Arnhemmer en Velpsche broek zieh uitstrekten, door een
wijde bogt van den Use) omvat, maar de zandige weg liep toch
meestal tusschen dorre heidevelden door en eerst bij de bosschen
vanKlarenbeek en ’t daarmede in 1820 vereenigde Re n n e n - e n k
begonnen zieh de teekenen van ontginning o en bebouwing te
vertoonen, terwijl daartegenover in de vlakte het plantsoen van
het oude P r e s i k h a a f de eenvormigheid der wei- en hooilan-
den afwisselde. Dan volgde’t aan Klarenbeek grenzende landgoed
Angerenstein, vroeger als uitspanning bekend. Voorts D a a l -
h u i z e n , waar de geleerde geschiedvörscher Ge r a r d van Has se
It zijn zomerverblijf had en bij het Velperbroek de kleinere,
maar houtrijke plaatsen L a r e n s t e i n en Omm e r s h o f . Allengs
werd vrij wat heide tot bouwland en weidegrond ontgonnen, en
vooral toen de rulle zandweg omstreeks 1820 in een’ straatweg
was veranderd, ontwaakte de lust tot bouwen en planten in dit
door de natuur zoo rijk begunstigd oord. Niet weinigen van
Gelderlands edelen en aanzienlijken hadden intusschen reeds veel
vroeger in de meer vruchtbare broeklanden hun wspijkers”, —
kleine landhuizen, die als de voorloopers der latere lustverblijven
beschouwd kunnen worden, en zoo belangrijk schijnt het aantal
dier woningen te zijn geweest, dat de Velperpoort in de 16tle
eeuw ook met den naam van S p i e c k e r p o o r t wordt genoemd.
Ctok vond men in de önmiddellijke nabijheid der stad enkele tuinen
van ingezetenen, waaronder de Nassau s hof, die echter grooten-
deels door de latere vestingwerken werden verdrongen. Nog vroeger
omringde een uitgestrekt bosch de stad aan de landzijde. Bijna
tot aan de poorten drong het door, eer ’t in 1505 gedurende
het beleg, dat koning Filips I om Arnhem geslagen had, grooten-
deels geveld werd. Gaan wij nog verder terug, tot den tijd waarin
de naam van Arnhem voor het eerst in de oorkonden voorkomt,
dan vinden wij reeds voor bijna duizend jaren, in 893, hier een
plaats van eenig aanzien, die althans reeds een kerk bezat, aan de
OR DEN VELPSCHEN WEG. 7
vermaarde abdij van Prümen behoorende. Dit schijnt op monniken
uit die abdij als op de eerste Evangeliepredikers in dit oord te
wijzen. Vermoedelijk stond er later een kasteel van het adellijk
geslacht v an Ar n h em, dat met den grond en zijn bewoners
aan dp graven van Gelder overging. Dezen hadden er een’ toi,
in 1222 naar Lobith verplaatst, en aan een versterkt tolhuis zal
’t er wejt(niet hebben ontbroken. In 1233 door graaf Ot to III
met stedelijke regten begiftigd, nam de plaats toe in welvaart
en magt; zij werd de hoofdstad van Gelderland en de zetel van
het gewestelijk bestuur. Maar binnen den kring harer wallen
besloten, kon zij zieh eeuwen lang slechts weinig ontwikkelen,
totdat de kluisters harer vestingwerken vielen en de 19de eeuw
haar opvoerde tot een’ tot dus ver ongekenden en nog altijd
klimmenden bloei.
Wij zijn den Yelpschen weg reeds opgewandeld längs al die
teekenen van toenemenden voorspoed, in de lange reeks van
v illa^ en lusthoven openbaar. Eer wij het punt hebben bereikt,
waar de oudere landgoederen beginnen, hebben wij reeds veel
gezien, iwat de bejaarde Arnhemmers in hun jeugd nog niet
kenden en wat hun stoutste verwachtingen zeker ver overtrof.
Maar het schoone landschap bij den eerst en toi heeft, zij t dan
ook in eenige bijzonderheden gewijzigd, reeds sedert meer dan
twee eeuwen den wandelaar geboeid, ’t Is een ruime vlakte,
van den grooten weg doorsneden en met statig houtgewas om-
zoomd. Uit het bosch ter regterzijde treedt het nieuwe grijze
huis van Presikhaaf vooruit. Tusschen de hooge stammen links
verschuilen zieh half de deftige, meer ouderwetsche heeren-
huizen van Klarenbeek en Rennen-enk en voor ons, aan den
zelfden k an t, ligt het fraaije gebouw, dat door het digte plantsoen
van Angerenstein wordt ingesloten. Vooral Klarenbeek heeft
van ouds een groote vermaardheid. ’t ls dan ook een zeer aan-
zienlijk landgoed, dat zieh van hier tot aan den Apeldoornschen
weg uitstrekt. Op het gedeelte, dat wij van den Velperweg zien,
is geen vrije wandeling, zooals den volke door tal van bordjes
bij iederen ingang verkondigd en ten overvloede door het raster