staue eilende, in een’ der Geldersche volksalraanakken opgetee-
kend, ' kan ' hun, die ’t bij eigen ervaring niet weten, eenigs-
zins doen gevoelen, wat in zulle een’ tijd van spanning wordt
geleden.
Een wandeling in het prächtige bosoh en rondom het fraaije
kasteel wordt uit den aard der zaak bij een bezoek te Zoelen
niet verzuimd. Daar zijn breede, deftige lanen, lomraerrijke slinger-
paden, uitgestrekte korenvelden en weiden, door het hooge hont
ingesloten. Daar wassen längs de heldere slot.gracht zwave, gave
beuken in menigte, wier gladde, grijze stammen blinken tusschen
de donkere, tot in het water afhangende takken van reusachtige
sparren. Daar laten slanke, regt opgaande dennen hun wijd uit-
geslagen naaldkroonen wiegelen in de lucht. Platanen en esschen,
van ongewonen omvang, rijzen fier omhoog boven het digte struik-
gewas, waarover zij hun loofdaken beschermend uitbreiden, en
de koningen onzer bosschen, de statige eiken, prijken er in al
hun kracht en majesteit. Op een eiland ligt het kasteel met zijn’
hoogen vierkanten toren, zijn drietal ongelijke, met sohoorsteenen
gekroonde daken en zijn brug over de gracht. Het gebouw is
grijs gepleisterd en van moderne ramen met groote ruiten voor-
zien, zoodat het zieh meer als een aanzienlijke heerenhuizinge
uit den nieuweren tijd, dan als een ouderwetsche ridderburgt
vertoont. ’t Is dan ook voor omstreeks een halve eeuw uit- en
inwendig belangrijk verbouwd, maar er moet toch in het muur-
werk nog vrij wat over zijn van het eeuwenoude slot, waär reeds
in de laatste helft der 12äe eeuw Heer Willem van Zulen zetelde,
en dat in 1578 of ’79 door Spaansche troepen onder Valdez
werd verbrand. Antieker is het voorkomen van den voorburgt,
met zijn door klimop begroeide poort en het achtkantig torentje
nevens den stal. De staatsman en kunstminnaar J o h a n Gi j sber t
baron Ve r s t o l k van Zoe l e n is hier in 1845 overleden en op
het terrein van het oude slot Al d e n h a g e , onder het landgoed
behoorende, staat de graftombe, waaronder hij rust. Vöör hem
1 Dien van 1862, bl. 111 e. v.
was de heerlijkheid, na het uitsterven van den ouden stam, in
’t bezit geweest der edele geslachten v an Ar k e l , van R ö s sern,
Vi jgh, van Rene s s e en P i e ck en uit zijn nalaten-
schap ging zij aan den oulangs overleden heer J. A. V ö I c k e r over.
Ons uitstapje naar Zoelen heeft ons niet onbevredigd gelaten
en ook als wij het dorp achter ons hebben, om den weg naar
E c h t e i d in te slaan, leeren wij een liefelijke landstreek kennen,
verlevendigd door de snelvlietende L in ge. Een der siera-
den van den omtrek is het buitenverblijf Dj o e b a n g , rijk aan
veelsoortig houtgewas en waarvan het witte landhuis .een ruim
en vrolijk uitzigt heeft over de bloeijende velden. Iepen en popu-
lieren omzoomen in lange rijen de wegen. Menig zijspoor wendt
zieh af in de rigting van talrijke dorpen, wier torens wij hier
en daar uit de vlakte zien oprijzen. Wie niet goed in de Neder-
Betuwe bekend is , zou ligt' in twijfel staan, welken weg hij
kiezen moest! Wij moeten de groote tolbrug over, dan links,
dan weer regts, misschien rijden wij wat om, want de klei-
wegen zijn in dezen regenachtigen zomer haast onbruikbaar —-
längs welvarende hofsteden, boomgaarden, akkers. en weiden,
op open grintwegen, of door lanen van iepen , wilgen en populie-
ren. En inmiddels begint de lucht weer te betrekken. Nog blijft
het droog, maar donkere wolken dreigen het aardrijk weldra
met nieuwe waterstroomen te overgieten. Eindelijk rijden wij
de spoorbaan over, die weldra gereed zal zijn om hem, wiens
weg naar E c h t e i d leidt, gelegenheid te geven aan het Station
aldaar uit te stijgen, en na tamelijk lange omzwerving bereiken
wij het kleine, lief gelegen dorpje. De dorpsstraat is grooten-
deels door linden overschaduwd en uit het gewelf van groen
treedt aan het einde van de niet zeer lange dubbele huizenrij het
gewitte kerkje met zijn’ lagen toren te voorschijn en als voor-
posten komen de boerderijen met hun hooibergen helder uit tegen
het bosch op den achtergrond. Onmiddellijk naast de herberg
h e t wapen van Ba l v e r e n vinden wij de laan, die tot den
slottuin toegang geeft, tusschen steenen palen, waarop grimmige
leeuwen de wapenschilden van Wa s s e n a a r , Ba l v e r e n en
VII 12 '