belangrijk gewijzigd. Dat intusschen het riviervak, dat wij thans
bevaren, tusschen Heusden en Woudrichem, eerst na dien tijd
is ontstaan, zouden wij niet durven verzekeren. ’t Schijnt veeleer
uit het berigt van een’ schrijver uit de l l de eeuw te blijken, dat
destijds reeds een onbewoonbaar moerassig bosch, Me r ewi d a
genoemd, werd gevonden bij de zamenvloeijing van Maas en
Waal, en bij Heusden, in 815 waarschijnlijk als Hu n s a t e aan
de r i v i e r de Maas vermeld, die rivier zieh dus in twee tak-
ken heeft gesplitst. De Z. arm was vermoedelijk tot Geertrui-
denberg de grensscheiding tusschen T e i s t e r b a n t en T a x a n -
d r i e , verder tusschen de gouwen H o l t l a n d en S t r i a ; deN.
stroomde door Teisterbant en begrensde de landen, later als die
van He u s d e n en Al t e n a bekend, hen scheidende van den
Bommelerwaard, reeds door dien ouden naam zelven als van
ouds een eiland kenbaar.
Aanvankelijk houden wij aan onze regterhand de ons reeds
bekende velden en bosschen van Nederhemert, terwijl aan onze
linkerzijde de rivierdijk van het land van Heusden de daarachter
gelegen akkers beschermt. Daar ligt het kleine dorpje A a l bür g,
met zijn’ lagen spitsen toren, wier kerk reeds in 1108 in ’t bezit
der abdij van St. Trui j en was. Hier is ook een wagenveer op
Nederhemert. Yan het oude heerenhuis Kr a a i j e n v e l d kunnen
wij niets meer bespeuren. Wat verder komen wij het veel aan-
zienlijker W ij k voorbij, wiens hooge toren reeds van verre zigt-
baar is. ’t Was een heerlijkheid, aan een geslacht, uit den huize
van Heusden gesproten, behoorende, nog in de vorige eeuw ver-
maard om de kasteelen, aan zijn B u r g t s t r a a t hun trotsche
tinuen verheilend. Daar lag Wi j k e r s t e i n , ween oud zwaar ge-
sticht, met grof muurwerk, een’ dikken Vierkanten toren en
eenige ronde hangtorens” ; daarnevens prijkte Ei k e n s t e i n ,
„nieuwer van gebouw, met een sierlijk koepeltorentje” ; niet ver
van daar vond men ,/het oude huis K r a a n e n b o r g , doorgaans
K r o o n e n b u r g genoemd” . ’t Zijn thans allen boerenhofsteden.
Van het in 1672 door de Franschen verbrande slot op d e n
b e r g waren destijds nog dikke puinbrokken op den begroeiden
heuvel daar ginds achter de kerk te zien, en tegen het einde
der 17d“ eeuw heeft de toenmalige Heer het regt van vrijplaats,
aan dat kasteel verbonden, nog laten gelden ten behoeve van
twee edellieden, die er om een’ manslag waren heen gevlugt. Ook
de Heeren S p i e r i n g h van We l l moeten er een slot hebben
bezeten, dat echter sedert veel langer tijd niet meer bestaat. Op
grooter afstand van het dorp bezaten in vroeger eeuwen de Tem-
pelieren een klooster. Het Mo n n i k e n h o f is tegenwoordig een
boerderij en op de stoomboot ontmoeten wij den eigenaar, die
ons verhaalt van de groote kelders en zware muren, vooral vroeger
onder de huizinge te vinden en nog niet geheel weggebroken.
Op de hoogte van den molen van Wijk bereikten wij de breede
watervlakte van de Maas, en een oogenblik kwarn de voorgevel
van het Nederhemertsche kasteel tusschen het zware hout van
het bosch in het gezigt. Op den fieren stroom vervolgt de boot
haar’ weg, längs het dorpje V e e n , met zijn vriendelijke witte
huizen op den Brabantschen oever, het laatste dorp van het land
van Heusden aan deze zijde, in der tijd een heerlijkheid van een’
zijtak uit het geslacht der Heusdensche Heeren. Daar tegenover
ligt het Geldersche Aa l s t , met zijn laag torentje als in een nest
van welig groen geboomte, en met de bouwvallen van zijn kasteel,
die echter van de rivier niet te zien zijn. Minder rijk aan hout-
gewas en daardoor minder aantrekkelijk is P o e d e r o y e n , de
oude heerlijkheid van Ma a r t e n van Ro s s em, wiens sterke
bürgt in 1509 genomen en gesloopt werd. Op den dijk groeit
vrij wat hout en bij het veer maakt een groot wit heerenhuis
met tuin en bosch een’ günstigen indruk.
Aan den Brabantschen kant hebben wij sedert eenigen tijd het
l a n d van Al t e n a nevens ons. De oude, uitgestrekte heerlijkheid
van dien naam behoorde vroeger tot Teisterbant en was
later, waarschijnlijk door broederdeeling, een leen van Cleve.
Men zegt, dat de eerste Heer van Altena een broeder van den
Heer van Heusden was. Dit is echter onzeker, al is het niet ou-
mogelijk, even als ’t onzeker is of de bezitting omstreeks 1076
door huwelijk eener erfdochter aan een’ edelman uit het geslacht