den leenpligt. aan de proostdij van S. Salvator vrijde en aan den
graaf van Gelder opdroeg, om het van hem ten Zutfenschen regte
te houden. ’t Is niet getnakkelijk | in den doolhof der oude be-
rigter, den draad te vinden, maar het schijnt dat Heer Jan van
Culemborg omstreeks 1350 aan de Oostzijde der stad een’ nieuwen
bürgt heeft gebouwd. Hij begon met „de Sael” , het eigenlijke
hoofdgebouw, waarom de kleinere vertrekken voor den Heer en
ziju gezin waren gelegen. Het losgeld, van eenige Utrechtsche
burgers ontvangen, werd gebruikt tot de stichting van een5 zwa-
ren vierkanten toren, ter linkerzijde van de brug en aan de zaal
verbonden. Met een kloek rondeel, regts van den ingang, werd
het slot versterkt. Zijn broeder Ge r a r d , die hem in 1377 op-
volgde, versierde het huis met den hoogen ronden toren
,/de w i t t e t o r e n ” genoemd — kenbaar aan de hangtorentjes
rondom zijn trans. 5t Had heel wat w'erks gekost, eer het fundament
voor het gevaarte kon worden gelegd in een wiel, die
daartoe moest worden gedempt! Dit huis, door brand verwoest,
werd in 1415 herbouwd. De groote torens schijnen echter over-
gebleven. Allengs werd sedert, naar den smaak en de behoeften
der achtereenvolgende bezitters, het slot vergroot en verfraaid.
In het midden der 17de eeuw was 5t een zeer aanzienlijk huis.
Uit de stad körnende betrad men eerst den „voorburgt” , van
grachten oinringd, waar de stallingen, de kaatsbaan en „het
gravenhof ’ werden gevonden, met twee poorten, die naar de
stad en naar de dreven rondom het kasteel leidden. N.oordelijk
van den voorburgt lag de ommuurde „nederhof”, ten deele met
nevengebouwen betimmerd, terwijl de muur ten Noorden een
galerij had, op steenen bogen rüstend en met een hangtorentje
op den hoek versierd. Aan den Oostkant stonden twee zware
hoektorens, waarvan de Zuidoost-toren gebruikt werd tot bewaring
van het archief, dat van Spaanschen en Franschen moed-
wil reeds veel had geleden, maar toch nog hoogst belangrijk
bleek, toen het, bij de slooping van den toren, naar een der
vertrekken van het raadhuis overgebragt. en gelukkig voor drei-
genden ondergang behoed, door den bekwamen J. A. Ni jhof f
werd geinventarisesrd. Over een deftige, deels steenen, deels
houten brug kwam men tusschen den grooten vierkanten toren
en het rondeel op het „bovenhof” , westelijk van den nederhof en
dus met den achtergevel naar de stad gekeerd, waar de eigenlijke
woning van den burgtheer was en waar 5t zeker aan de
noodige zalen en vertrekken niet ontbrak. t Waren hooge Heeren ,
die hier huisden. De Gu l emb o r g s zelven, uit het oude ge-
slacht van B e u sichern gesproten, wier stamvader Huibert erf-
schenker was van het Sticht, waren aan de eerste huizen, als
van de Lecke, Gaesbeek, Buren, Borselen, Bourgondie, Luxemburg
en Lalaing verwant. Het edele geslacht van Yianen is uit
hen afkomstig en leden van hun familie bezaten aanzienlijke
bezittingen, waaronder Amerongen , Rijzenburg, Woudenberg,
Zeijst en andere heerlijkheden behoorden. Zelven breidden zij
hun goederen belangrijk uit door aankoop of huwelijk, aan. vor-
stelijke hoven bekleedden zij eervolle bedieningen en in den strijd
werden zij onder de eersten gerekend. Een uit hun5 stam,
Zwe d e r , beklom in 1425 den bisschopszetel van Utrecht. Jaren
lang hebben zij den naam van He e r e n van de Le c k e gevoerd
en hun wapen met dat van dit edele huis gevierendeeld, ten
teeken van hun aanspraken op de schoone heerlijkheid, door
graaf Willem Y in 1342, ondanks hun protest, aan J a n v a n
P o l amen verkocht. En toen hun stam in 1506 met Heer Jasper
van Culemborg in de mannelijke lijn uitstierf, bragt diens
dochter E l i s a b e t h de vaderlijke goederen eerst aan J a n v a n
Luxembur g en daarna aan haren tweeden echtgenoot, Antonie
van L a l a i n g , wien zij uit de nalatenschap van haar5 overoud-
oom F r a n k van Bo r s e l e n de haar toegevallen heerlijkheid
Ho o g s t r a t e n opdroeg. Geen5 minderen luister ontleende het
huis aan den man, die na Elisabeths kinderloos afsterven in
• 1555 Kuilenburg door erfenis verkreeg. 5t Was F l o r is van
P a l l a n t , die zijn heerlijkheid in dat zelfde jaar tot een graaf-
schap zag verheffen, de wakkere bondgenoot van prins Willem,
even als zijn zoon en naamgenoot een eereplaats waardig onder
de mannen, aan wie ons volk veel heeft te danken. Na den