eil elzen, opslag en varens, braamstruiken en hazelaars gaae ons
achtereenvolgens voorbij. Bii het erve Schol tenhui s van schölte
Ros e n stijgen wij weer even uit. Een schoone eikenlaan leidt
er heen. Het terrein bij het deftige, moderne huis ligt in een
graoht, een fraaije boschweide strekt zieh daarnevens uit., forsche
esschen overschaduwen de ruime schüren, en ook hier zien wij
weer een type van een dier groote hofsteden, waar sedert eeuwen
een geslacht van welvarende grondbezitters zetelde en waarop
de boer met billijken trots als op de erfenis zijner vaderen rondziet.
Een weinig verder, bij schölte Bo e i j i n k , wiens huis met
geen minder zware eiken prijkt, vinden wij weer een’ grintweg.
Wij volgen dien een eind weegs in de rigting van Winterwijk,
längs en over hooge esschen, — de oude bouwlanden der marke —
waaromheen nog altijd de boerenerven in hun bosschen geschaard
liggen, en wij gaan de beek over, dezelfde die wij bij Willink
zagen en hier, naar de buursehap, waarin wij zijn aangekomen,
de He n x e l s c h e beek wordt genoemd. Den toren en den
Ba t a a f s c h e n mol en hebben wij op niet grooten afstand voor
ons en wij zouden binnen weinig tijd weer te huis kunnen zijn.
Maar wij wenden ons eerst nog Noordwaarts en een fraaije weg
tusschen heide en dennenbosschen brengt ons na een klein half
uur op een’ met beuken beplanten grintweg, in de nabijheid van
het oudadellijke huis Wa l ie n. Daar lagen eertijds aan deze
zijde van Winterswijk nog meer dergelijke huizen, als Be u r s e
en ’t Ra v e n h o r s t , maar die zijn sedert jaren gesloopt.
Walien vertoont zieh tegenwoordig ook als een gewoon, V ie rkant,
grijs gepleisterd huis van twee verdiepingen, met een’.hooge
stoep aan de achterzijde en een klein lantaarntorentje uit het dak.
Maar het heeft nog dikke muren en zware keldergewelven. Een
der kamers behield nog de antieke zoldering, met tal van stevige
balken en de diepe vensternissen. In den zijmuur bij de kenken
is een reeks van in zandsteen gebeitelde wapenschilden gemetseld ,
die echter door ’t gemis van kleuren bezwaarlijk te bestemmon
zijn. Een er van kan het wapen zijn van Geme n , het geslacht,
dat geruimen tijd de heerlijkheid Bredevoort in pandschap had.
Van de geschiedenis van het huis is weinig bekend. Eenige nog
goed bewaarde perkam,enten uit het einde der 17<*e eeuw, die
wij vlugtig doorzien, schijnen er niet veel licht over te ver-
spreiden. Volgens een afbeelding, op het huis berustend, had
het in het begin dezer eeuw een tweetal trapgevels en een poort
aan den weg, terwijl het van een gracht was omringd. Het moet
destijds, ter plaatse waar nu de ingang is, een groote zaal hebben
gehad en een voorplein met ruime stallen. Alles ziet er
thans weer goe'd onderhouden uit, maar in de eerste helft der
vorige eeuw was het in treurig verval. Boven de waarde be-
zwaard, werd het verwaarloosd en bewoond door een’ boer f/die
alles zeer slordig hield.” Eep tak der H e e c k e r e n s , die het
lang heeft bezeten, voert er nog den titel van, maar het be-
hoort reeds verscheidene jaren aan mevrouw de wed. Hu g e n -
ho 11 z , wier vader, schölte T emmi n k , het gekocht had. Onder
Walien behooren nog uitgestrekte landerijen. Er zijn fraaije lanen
en bosschen, maar vooral verdient het een bezoek om de prächtige,
woeste partijen bij de beek. Nevens het jagershuis aan den
grintweg slaan wij het pad derwaarts in. De Octoberstorm van
’81 heeft hier geweldig gewoed. Tal van hooge boomen heeft
hij ontworteld, vooral aan den oever, waar het hoog gezwollen
water hun den grond onder de voeten had weggespoeld. In menigte
zijn zij over de beek of in de bedding geworpen. Waar hun wortels
werdenlosgescheurd, kwamen diepe kloven en steile kanten. Spook-
achtig steken hun doode takkeri op uit het wilde kreupelhout,
dat welig groeit aan de overzijde der beek. Slingerplanten van
allerlei aard bedekken met hun ranken den oever en hangen
neer längs de donkergrijze, diep uitgeschuurde kanten. De witte
zandplaten in den stroom, de wilde bloemen, rood en wit en
geel en blaauw en paarsch, 1 het körte, fijne gras, het donzig
mos, de bloeijende heideplant, de ernstige tinten van gagel,
jeneverbes en braamstruik, mengen hun rijke kleuren dooreen.
1 Onze vviend de botanicus doet ons daarbij de Ce n t a u r iu s S c a b i o s a
op merken.