verhoogt den grond en dau komt eindelijk de tijd, waarin de
droogte bedijkt wordt. Breskens is vroeger eeu eiland geweest,
of liever geworden. In de 2de eeuw onzer jaartelling schijnt het
met den vasten wal verbonden te zijn geweest. Later werd het
er van afgescbeurd en het oude dorp ging verloren; sedert het
einde der 15äe eeuw was ’t er door inpoldering weer aangehecht,
en nog menigmaal braken de golven weer in en nog eens werd
het dorp verzwolgen. De gemeente bestaat thans uit een drietal
polders, maar vrij wat land bleef bedolven in zee. De heerlijk-
heid behoorde van 1480 tot 1609 aan de Heeren van Ravestein,
tot den tijd der omwenteling aan hunne erfgenamen uit het huis
Neuburg en werd aan verschillende geslachten in achterleen uit-
gegeven.
Bij de haven is eenig leven, want hier moet alles voorbij, wat
het 4äe Distrikt aan den Scheldekaut inkomt of uitgaat. Er staan
groote hoopen vlas, gereed om verseheept te worden, en ook
andere koopwaar wacht er op vaartuig of wagen. In dit gedeelte
van het dorp zien de huizen er „Hollandsch” uit, maar in het
eigenlijke dorp — hoofdzakelijk een lange, breede, doodsche
straat — hebben niet weinigen de Vlaamsche of Brabantsche type.
Zoo is het ook met het h o t e l du Can on d ’or , ondanks zijn’
weidschen naam een onaanzienlijk gebouw, en ondanks zijn on-
aanzienlijk voorkomen, degelijk en goed. Trouwens, geen minder
personaadje dan keizer Na p o l e o n I heeft er .wel vertoefd. In
verband met de geduchte vestingwerken, die hij voor Vlissingen
beraamde, werd ook Breskens belangrijk versterkt, en de keizer
liet gaarne het oog des meesters over de dingen gaan. Nog in
1835 werd er een gekazematteerd fort gebouwd, waar tot dus
ver een groote hofstede lag. Maar toen Vlissingen in 1870 op-
hield een vesting te zijn, werd alles gesiecht, behalve het haven-
fort, dat als bergplaats voor vlas wordt gebruikt en zoo althans
nog van eenig mut is.
’t H o t e l du Ca n on d ’or nu heeft een koetspoort, die zoo-
wel toegang geeft tot een binnenpleintje, waar onder een afdak
eenige karretjes staan, als tot de algemeene koffijkamer en de
zaal voor de loge’s daar tegenover. Bij onze intrede in Zeeuwsch-
Vlaanderen zien wij reeds terstond, wat wij te wachten hebben.
’t Is een eenvoudig land. Weelde zullen wij er in de „hotels”
niet vinden. Bovendien, de huizen hebben door bouwstijl en kleur
iets zwaarmoedigs, iets, dat aan verwaarloozing en verval zou doen
denken, en de kamers zijn donker en laag. Met eenige aarzeling
zou men er binnen gaan. Vrolijke en gezellige, ruime en lichte
logementen, zooals de N. gewesten ook in kleine steden en niet
veel beduidende dorpen er hebben, vinden wij hier nergens. Maar
de menschen zijn hupsch, ’t is alles zindelijk en wie zijn eischen
niet te hoog stelt, zal tevreden zijn. Aan het hoofdTvinden wij /
vP i e t ” , sedert jaren koetsier en huisknecht, commissionair en i*|
kruijer van het hotel, die de passagiers van de stoomboot op-
wacht en opvangt. ,/Een rijtuig noodig?” Wij beslissen nog niet.
Eerst moeten wij omtrent wegen en afstanden wat op de hoogte
komen. ’t Is reeds vier uur in den middag en wij wenschen onzen
tijd zoo göed mogelijk te gebruiken. De slotsom onzer overleg-
ging met' de kasteleines is, dat wij een karretje nemen en dat
ter onzer beschikkiug houden tot een’ togt door het 4de Distrikt,
waarbij Piet, die met het land ten volle bekend is, ons naar de
belangrijkste plaatsen zal brengen, ons de noodige inlichtingen
zal verstrekken en ons in alle opzigten als een trouwe lijfknecht
ten dienste zal staan. Wakker heeft hij zieh van die taak gekweten.
Het karretje is hier het gewone rijtuig. Behalve een paar groote
marktwagens zien wij er geen ander rijtuig in den stal en geen
ander ook komt op weg ons tegen. In een eigen karretje rijdt
de boer, de dokter, de notaris, in een gehuurd de vreemdeling
en de landzaat op reis. Zij hebben een’ kap van wasdoek of leder,
met een verschuifbaar raampje, of een linnen huif, en zijn voor
vier personen ingerigt.
Het duurt niet lang, of wij zijn op weg. Eerst gaat het naar
Groe de . Breskens komen wij in zijn gansche lengte door, en als
wij het dorp, dat niets bijzonders heeft, uit zijn, hebben wij het
open veld rondom ons. ’t Is polderland en dus vlak. Maar ’t is
rijk bebouwd. Tarwe, paardeboonen, garst, aardappels , kanarie