Cleef en Nijmegen bezet Meid. En de scbat? Er schijnt iets van
waar te zijn. Het min of meer raadselachtige tijdvers boven een
der vensters in den buitenmuur der kamer, dat het jaartal 1698 1
te lezen geeft, kan worden vertaald, o sw a l d h e e f t m i j d o o r
u it g e d o l v e n s c h a t t e n g e b o uw d . ’t Kan ook beteekenen: t o e n
zijn s c h a t t e n u i t g e p u t waren. Maar werkelijk werd op het
einde der 17de eeuw tegen den graaf een proces gevoerd over een’
gevonden schat, die volgens met name genoemde getuigen, uit
zilver, goud en juweelen zou hebben bestaan. Voor dien tijd
schijnt hier reeds een huis te hebben gestaan, dat verwoest was-
Het andere versje, boven de deur, vermeldt: m e n sc h a am d e
ZICH, DE BOHWVALLEN EN HET AKELIG PUIN TE BEWONEN; ZIE VOOR
U EEN NIEHW PALEIS GEBOUWD: PLUTO KEER WEDER. Het j a a r t a l
is 1699. Mogelijk was ook het huis van 1698 binnen het jaar
door brand of iets dergelijks verwoest. De verzuchting: P l u t o
k e er weder ! kon het doen gissen. Of de zin van beide versjes
is: „het geld was op, niettemin bouwde Oswald een nieuwpaleis,
omdat hij zieh schaamde, een’ bouwval te bewonen.” Deze Oswald,
de laatste Heer uit het huis Berg, was een groot vriend van bou-
wen en van tijdverzen. Op ’t kasteel zullen wij er nog meer be-
wijzen van vinden. Hij stierf kinderloos in 1712. Ook zou het
mogelijk zijn, dat de steenen volstrekt geen betrekking hadden
op een huis op den Montferlandschen berg, maar derwaarts waren
overgebragt, van het kasteel, dat door Oswald herbouwd werd.
Het woord „paleis” kan daaraan doen denken en wat hebben
zulke gedenksteenen niet vaak wonderlijk gezworven!
Na goed te hebben rondgezien en door een landelijk maal,
zooals de boschwachtersvrouw het levert, versterkt, dalen wij
den berg weer af. De weg brengt ons tusschen de Stokkumer
1 ’t Is vreemd, dat de anders zoo naauwkeurige J ans s en zich in de telling
der cijfers een eenw vergist. De Oswald, van wien hij spreekt, was ook in
1598 reeds 12 jaar dood. (Geld. Volk salm. 1842 bl. 201.).
en L e n g e i e r bosschen, längs fraaije dwarslanen van beuken en
eiken, larixen en sparren, klimmend en dalend, met schoone
vergezigten voor ons en ter zijde, ten laatste in de vlakte, waar
het stad je ’sH e e r e n b e r g met zijn statig slot in hoog geboomte
ligt, terwijl daar achter de begroeide heuvelen oprijzen — een
liefelijk landschap. In het stadje zelf behoeven wij ons niet op
te houden. ’t Belangrijkste gebouw, het raadhuis met zijn torentje
aan de markt, zien wij van zelf, als wij , aan de herberg afstap-
pen, om onmiddellijk den weg in te slaan naar het kasteel, dat
aan de stad grenst. Wat wij _er aan deze zijde van zum, zijn
hooge rood steenen muren, met regelmatig geplaatste vensters,
van linden omringd en uit een breede gracht opgetrokken. Hier
staat ook de buitenpoort en de tamelijk nieuwe kerk. De brug-
gen over de gracht zijn door dijkjes vervangen, de poorten zijn
van weinig beteekenis. ’t Geheei is wel niet verwaarloosd, maar
het is toch te zien, dat sinds lang geen eigenaar ’t bewoont.
De vorstelijke weelde is geweken. De stallen ter regterzijde, de
nog gespaarde torens van het vporplein, zijn schüren en berg-
plaatsen geworden. Ter linkerzijde, aan den overkant der begroeide
en half gedempte gracht, ligt de zijgevel van het groote
kasteel, en de zware, vierkante toren met zijn hoektorentjes. De
toegang tot het huis wordt gevormd door een dijkje, van waar
men in een’ laag gelegen tuin —- ook een deel der voormalige
slotgracht — kan afdalen. Een ronde toren van het voorplein bleef
hier nog over. Het ingangspoortje is met médaillons en koppen
versierd en draagt een groot wapenschild, met een tijdvers, dat
verkondigt: h o e O s w a l d di t v o o r z i e h en zijn n a g e -
s l a c h t h ad o p g e r i g t in 1684.
Voor het huis ligt een ruim plein, met gras en bloemen,
door een hek afgesloten, en daar buiten vindt men uitgestrekte
tuinen, de oude plantage en kaatsbaan. Eertijds was dit plein
als een rondeel ommuurd en met hangtorens versterkt. Het
front van het huis is geel gepleisterd, negen ramen breed en
twee verdiepingen hoog. Aan de eene zijde is de vierkante hoofd-
toren gebouwd, die voor den brand van 1735 met een hooge,