viiiden zieh soms den terugweg afgesloten en worden niet ver-
srnaad. De weeren worden door het rijk voor eenige achtereen-
volgende jaren verpacht. Op uitgestrekte mosselbanken worden door
tal van visschers vaak goede vangsten gedaan. Maar verreweg
het merkwaardigste is er de o e s t e r t e e 11. Naar het schijnt werken
verschdlende oorzaken mede, om hier dien belangrijken tak van
bedrijf, beter dan elders, te doen bloeijen en verrassend zijn de
verkregen uitkomsten.
Tot voor eemge jaren was de oestervisscherij vrij; maar niet
lang zou t meer hebben gedunrd, of de eenmaal rijke banken
zouden geheel zijn leeggevischt. De oester is ongeloofelijk vrucht-
baar. In een enkel jaar brengt het moederdier een millioen jongen
ter wereld en na drie jaar is het dier volwassen, in staat om op
zijn beurt een dergelijk aantal voorttebrengen en dat eenige jaren
voltehouden. De vermenigvuldiging zou dus bijna onrustbarend
zijn, wanneer er van het broed niet zooveel verloren ging. Als
het, een digte wolk gelijk, de moederlijke sohaal heeft verlaten,
zwerft het een tijd lang op de oppervlakte der zee, om weldra
weer naar den bodem te dalen. Alleen de larven hebben een
zwemtoestel, maar als zij dat verloren hebben is het vermögen
om zieh te verplaatsen hun ontzegd. Waar zij neervallen blijven
zij, aan een of ander hard voorwerp vastgehecht, om er te groeijen
of te vergaan. Vergaan is het lot van de meesten. Diepte, tem-
peratuur en zoutgehalte van de zee zijn voor veler ontwikkeling
ongunstig en wie op voor hun’ verderen wasdom geschikte plaatsen
vallen, worden door allerlei gevaren bedreigd. Talrijk zijn de
vijanden, die op hen azen; winterkoude kan hen dooden; storm
en vloed overstelpt hen met zand en shb. Niettemin waren e r ,
ook aan onze vaderlandsche kusten, prächtige oesterbanken. Maar
het schelpdier is hoog in prijs en de vrije visscherij werd niet
zelden moordvisscherij, die met ontvolking der gansche bank eindi-
gen moest. Rekening houdende met deze omstandigheden is het
zaak voor drieerlei te.zorgen. Vooreerst, dat van het broed zoo
weinig mogelijk verloren ga; vervolgens, dat de oester bij zijn
ontwikkeling zoo veel mogelijk tegen nadeelige invloeden beveiligd
worde; eindelijk, dat de visscherij op de banken aan be-
hoorlijk toezigt onderworpen zij. Om het broed te verzamelen
worden in Julij en Augustus, wanneer het drijft, op daartoe geschikte
plaatsen voorwerpen neergelegd, waaraan het zieh hechten
kan. Tegenwoordig gebruikt men voor zulke „collecteurs” voor-
namelijk dakpannen, met kalk bestreken, om de jonge dieren
gemakkelijker te kunnen los maken. Worden deze pannen opge-
nomen, dan vindt men hen met een grooter of kleiner getal
—. gemiddeld 20 tot 30 — reeds als oestertjes kenbare diertjes
bezet. Meer dan elf millioen pannen werden in 1881 in de Ooster-
Schelde uitgelegd. De jonge dieren, nog te teer om onbeschermd
den harden strijd voor het bestaan te kunnen doorstaan, worden
met de pannen naar de ,/putten” gebragt. In het volgende jaar
worden zij met stompe mesjes voorzigtig afgestoken en in de
„hospitalen” , aan de putten verbonden, overgebragt. Dit zijn
bakken, met ijzergaas overspannen, waar het water vrij kan door-
stroomenBmaar geen vijandelijk dier noch slijk kan doordringen,
en die naar gelang der temperatuur verplaatst kunnen worden.
Daar worden de oesters verzorgd, tötdat zij geschikt zijn, om op
de banken te worden uitgezaaid. Zijn zij daar rijp, dan worden
zij gevischt, en of terstond in den handel gebragt, öf tot winter -
voorraad in de putten bewaard. Deze banken zijn sedert 1870
door de regering verpacht. Slechts een paar natuurlijke banken,
waar de visscherij vrij is , worden in de Ooster-Schelde nog ge-
vonden, maar de vangst aldaar is onbeduidend. Niet enkel voor
de schatkist is dit een niet te versmaden voordeel. De IJerseker
bank werd in 1882 voor ruim drie tonnen gouds jaarlijks voor
30 jaar verpacht, terwijl de pachtsom in 1870 slechts 12000 gülden
was. Maar ook en vooral de teelt en de vangst der kostbare schelp-
dieren heeft door deze maatregelen aanmerkelijk gewonnen. Is
het eene jaar günstiger voor het aanslaan van het broed dan het
andere, kunnen stormen en hooge watervloeden nog veel schade
toebrengen, blijven krabben en zeehonden nog steeds een niet
.gering deel van den buit zieh toeeigenen, is bij alle waakzaam-
heid der policie diefstal bij nacht en ontijd niet geheel te voor