zijn gemalin als non in het, nieuw gestichte klooster te Wijk.
Heer Willems erfgenaam was zijn broeders zoon J a c o b van
Ga e sb e ek . Dat kon Brederode niet verkroppen. Hij verliet het
klooster en verkreeg van den paus verlof, zieh weder met zijn
huisvrouw te vereenigen, doch te Wijk vroeg hij te vergeefs
haar vrijlating. Toen heeft hij haar met geweld uit het- klooster
geschaakt en nam hij met haar bezit. van den bürgt harer vaderen.
Niet lang duurde zijn heerschappij. Bisschop F r e d e r i k van
B l a n k e n h e im rukte met een sterke krijgsmagt voor het slot.
Duurstede moest worden opgegeven. Heer Jan werd gevangen
en vrouw Johanna naar het klooster teruggevoerd, waar zij een
jaar daarna van verdriet gestorven is. Nu werd hij zelf weer ge-
slaakt, en viel 1415 in den slag van Azincourt. Heer Jacob
ontving het slot als een open huis des bisschops, maar herhaalde-
lijk koos hij tegen zijn’ leenheer voor diens vijanden partij, tot-
dat hij eindelijk in 1449 gedwongen werd, tegen een geldelijke
vergoeding stad en kasteel aan R u d o l f van Di e p h o l t af te
staan. Wel herstelde de Elect Gijsbrecht van Brederode, met wien
hij op goeden voet stond j ondanks hetgeen met Heer J a n , Gijs-
brechts oom , was voorgevallen, hem in 1455 , na Rudolfs dood,
in zijn goederen, maar in 1459 stierf hij kinderloos. Zijn’ eenigen
zoon had hij in drift doodgeslagen. An t o n i e , bastaard van Bour g
o n d i e , die er regten op beweerde te hebben, werd voor 13000
guldens afgekocht. De Bourgondiers hebben Utrecht vrij wat geld
gekost! Sedert bleef Duurstede aan het Sticht en werd niet meer
in leen uitgegeven.
In bisschop Davids tijd liep een vaart uit de slotgracht naar
de kerk. Thans is ’t een straat, de Mazi jk genoemd, volgens
plaatselijke overlevering naar de muziek, die den bisschoppelijken
stoet naar het kerkgebouw plagt te vergezellen. Dit water be-
spoelde waarschijnlijk ook de muren van een der kloosters. Althans
de groote kelders van den heer T e l l e g e n tegenover de kerk
schijnen van oude bouworde en in het tuinhuis van de daaraan
grenzende huizinge des heeren Verwei j zijn nog halve zuilen en
digt gemetselde bogen te zien, die blijkbaar tot een geestelijk
gesticht hebben behoord, terwijl in de tuinmuren vrij wat groote
steen wordt aangetroffen. Met deze aanwijzingen moeten wij ons
tevreden stellen, want met zekerheid weet men de plaats der
voortnalige kloosters niet meer. Nemen wij in aanmerking, dat
dergelijke gestichten na de Hervorming doorgaans zijn ingerigt
tot gebouwen, die groote ruimte vereischen, dan zou de gissing
kunnen worden gewaagd, of welligt het oude P r i n s e n h o f ,
waar prins Wi l l em V een artillerieschool wilde vestigen, ook
eertijds een klooster is geweest. Het was een groot huis met
uitgestrekten tuin en stond op de plaats, thans door de R. C.
kerk met pastorie|i.bewaarschool en armhuis ingenomen.
De kerk der Hervormden, eertijds aan St. J a n Ba p t i s t
ge wij d, is ten deele zeer oud. Het Zuider zijschip dagteekent
uit de 13de eeuw en heeft in de drie Westelijke vakken nog
de oorspronkelijke vensters bewaard. David van Bourgondie, die
in 1486 den zeer fraaijen maar onvojtooiden toren begon te
bouwen en wiens wapenschild op de consoles van de torendeur
gehouwen is, heeft vermoedelijk ook het overige gedeelte der
kerk en het thans verdwenen koor met zijn’ trans en zijn kapellen
gesticht. In die kerk werd hij ook begraven. Men leest in een
handschrift, op het archief te Utrecht berustend, waarin dr. E n g
van En gelen de grafschriften en wapens der kerken van Utrecht
beschreef, dat het koor dezer kerk grootendeels door brand is
verwoest, en de asch van David van Bourgondie toen uit de looden
kist in de aarde begraven is. Daar in 1500 gesproken wordt van
een legaat tot herbouw der kerk, moet die brand welligt in het
laatst der 15de eeuw worden gesteld. Volgens Ger. No v i oma g u s
is bisschop Filips aan de linkerzijde van zijn’ broeder neergelegd.
Het N. schip is gewelfd, evenals de transept. Ook het mid-
denschip was bestemd om gewelfd te worden, maar ’t is bij een
platte zoldering gebleven, terwijl het Z. schip een houten zolde-
ring in den vorm van een tongewelf heeft. Hier vinden wij in
VII 8