8 MOKNIICHUIZEN.
werk rondom de plaats bevestigd wordt. Wat voor het publiek
toegankelijk is, ligt aan de overzijde van den Rozendaalschen weg,
die door het landgoed heenloopt. Daar vinden wij donkere lanen,
groote vijvers, met hakhout en dennen begroeide heuvels, glooijende
bouwvelden en heerlijke vergezigten. Yooral het uitzigt van de
hoogte bij „den steenen tafel” is treffend schoon. Maar bij de
zelfbeperking, die ons geboden is, moeten wij vooralsnog der-
waarts niet afdwalen. Wij vergenoegen ons vooreerst met te ge-
nieten, wat wij er in ’t voorbijgaan van kunnen opmerken. Evenmin
melden wij ons bij het sierlijke portiershuisje van Rennen-enk
aan, of trachten wij de prächtige waterpartijen en fonteinen van
Angerenstein te bezigtigen, of beproeven wij van naderbij den smaak-
vollen aanleg van Presikhaaf te leeren kennen. De geschiedenis
van al deze goederen klimt reeds tot in lang verleden tijden op.
Aan Klarenheek en Presikhaaf verbindt zieh bovendien de her-
innering aan twee belangrijke kloosters. Daar, aan den voet van
den heuvel, die den steenen tafel draagt, ter plaatse der tegen-
woordige boschwachterswoning, lag eens het vermaarde Karthuizer
klooster Mon n i k h u i z e n . In 1328 ten zoen van vergüten bloed
door Gelderlands eersten hertog, destijds nog graaf R e i n a l d II,
misschien op de piek van een nog ouder klooster in het
digte bosch gesticht, rijk door kerkelijke en wereldlijke vorsten
begunstigd, was Monnikhuizen een der bloeijendste gestichten
van dien aard op Gelderschen bodem. Meer dan een hertog en
hertogin werd er te rüste gelegd, nevens menig edele uit den
omtrek. De rampzalige hertog Ar n o u d zonderde er zieh her-
haaldelijk af en niet zelden vertoefden er magtige heeren binnen
zijn muren. He n d r i k van Ka l k a r was er eenigen tijd prior
en Ge e r t Gr o o t e heeft er drie jaren doorgebragt. Van alle
voormalige heerlijkheid is niets meer over. Slechts de steen van
den tafel, iw- een oude zerk — en een stuk van een’ grafsteen
van Ar e n t van Mi d d a c h t e n en zijn huisvrouw Be l i a van
W i l p, bij een’ kleinen vijver neergeworpen, zijn de nederige
getuigen der vroegere heerlijkheid. De uitgestrekte kloostergebou-
wen zijn verdwenen en alleen de volksoverlevering spreekt nog
OCDE BUITENPLAÄ.TSEN. 9
van groote kelders en van een’ gang, die tot in Arnhem onder
’t voormalig convent Ma r i ë n b ü r g doorloopt. Een goed deel der
kloostergronden werd in 1625 en latere jaren door R u t g e r
H u ij g e n s vereenigd met het hem behoorende, reedssedert 1487
bekende landgoed Mo n n i k h u i z e r b e e k en allengs met oude
goederen der abdij P r üme n vergroot. De nieuwe, aanzienlijke
bezitting was sedert onder den naam K l a r e n b e e k bekend,
— Klarenbeek „de schat en ’t pronkjuweel der hoven” , „de
schoonste plaats die ons ontmoet is op de reis” , zooals Claas Bruin
aan het einde van zijn Cleefsche reis getuigde — Klarenbeek,
met zijn watervallen, fonteinen, vijvers, lindenlanen nu reeds
meer dan twee en een halve eeuw een der uitnemendste sieradeu
van Arnhems omtrek, al is er veel verdwenen, wat de bewon-
dering der voorgeslachteri opwekte.
Re n n e n - e n k , oudtijds Vo o r h o l t e n genoemd en een eigen-
dom van Monnikhuizen, werd in 1663 verkocht eil ontving van
een’ zijner bezitters, J a n Re n n e n , zijn’ tegenwoordigen naam.
An g e r e n s t e i n , of An g e l e s t e i n , zoo als ’t in 1487 heette,
komt reeds in datjaar als een bezitting van zekeren Johan Co Ster
voor. P r e s i k h a a f was reeds in den aanvang der 14de eeuw als
P r e s i n k h o f bekend en gaf zijn’ naam aan een adellijk geslacht,
dat het goed in leen hield van den Heer v an Hemme n . In de
nabijheid lag het Augustijner nonnenklooster -B e t h a n i ë , een
stichtiñg van Re i n a l d IV in 1419, waar J o h a n n e s à Kem-
pi s, de broeder van Th oma s , de eerste prior was. Evenals
Monnikhuizen ging ook Bethanië op het einde der 16de eeuw te
niet en in 1735 werd de grond bij Presikhaaf getrok'ken. Tot in
de laatste helft der 17de eeuw boog de weg naar Velp van de
plaats waar wij staan, zieh wat meer Oostelijk en liep dus digter
längs het landgoed heen dan de tegenwoordige, die eerst in
1687 längs „den Runnenenkt” werd verlegd.
Voorbij de schoone piek in den kring der bosschen en land-
huizen, waaraan de herinneringen uit den ouden tijd een nog
grooter aantrekkelijkheid geven, wordt de landstreek wat meer
open, vooral naar den kant van den IJsel. Maar wij vinden daar