26 DU TOKEN.
hebbers in vervoering te brengen. Iets eigenaardigs is ook de
groote schenkkan, die nog ’t adres heeft bewaard •. „voor Pieter-
nelletje,” de latere mevrouw P e t r o n e l l a Wi l h e lmi n a Tor c k
geb. v a n Hoorn. Ben eigenaardigheid van anderen aard is de
zware bamboes met zilveren knop en het wapen der T o r c k s ,
waarmede de hardloöper voor de caros uitdraafde, in de dagen,
toen de zware koetsen met het zespan door de zandwegen zwoeg-
den. Het heerlijk uitzigt door de beide ramen op den vijver,
waaruit de fontein klaterend. omhoog springt en aan wiens overzijde
de galerij tusschen het hooge hout en de bloeijende heesters zieh
in het licht der lentezon baadt, verhoogt de bekoorlijkheid van
dit uitnemend schoone vertrek.
Uit het salon komen wij in den toren. Yeertien voet zijn de
muren van dit oude., stevige metselwerk dik. De verdieping boven
de kelders is de danszaal en daarboven is de bibliotheek. In de
diepe venstemissen staan de boekenkasten, die, volgens net oor-
deel van niemand minder dan F r e d e r i k Mü l l e r , een hoogst
belangrijke verzameling van werken, vooral uit de laatste helft der
17de eeuw bevatten. En van nog meer belang was de ontdekking
door dien geleerde van de copijen van een groot aantal brieven,
door prinses El i s a b e t h van de Pfalz en koningin Chr is-
t i n a van Zw e d e n aan Ca r t e s i u s geschreven. Zij zijn naar
’t in rood fluweel gebonden handschrift, op het huis berustend,
in 1879 door A. F o u c h e r de C a r e i l in het licht gegeven.
i Gewelf der bibliotheekzaal geeft nog de thans gesloten opening
te zien, waardoor in der tijd wapentuigen en projectielen naar
den toi'entrans werden opgeheschen.
Een smalle steenen trap in de dikte van den muur leidt uit
de bibliotheek naar een klein portaaltje. Van daar klimt de trap
verder naar boven, maar een andere leidt eenige treden naar
beneden, tot een zware deur met slot en grendels en kijkgat.
Wij betreden «de gevangenis” , een klein, donker vertrekje, in
den muur uitgespaard, door een tralievenstertje spaarzaam verlieht,
waarin naauwelijks plaats is voor een bank en een minia-
tuur privaat. Hier heeft, naar luid der familie-overlevering, de
ongelukkige hertog Re i n a l d III vijf jaren doorgebragt.
DB GEVANGENIS.
Is het waar? De onwaarheid schijnt tot nog toe onbewezen.
Maar ’t kan gevraagd worden, of het belang en de staatkunde
zijns breeders eischte, hem in dien kerker optesluiten en aldus
Reinalds partijgenooten noodeloos te verbitteren. Het schijnt uit
de oude schrijvers alleen te blijken, dat Eduard hem op Rozen-
daal //in bewaring” hield —^ «in gijzeling” zegt S l i c h t e n h o r s t ,
en als wij bij van H ä s s e 11 lezen, dat er in die jaren her-
haaldelijk burgemeesters en schepenen van Arnhem op het huis
kwamen, dat er brieven verzonden en ontvangen werden, o. a.
aan en van den graaf van Holland, dan hebben wij vermoedelijk
wel aan te nemen, dat de gevangen vorst wat meer overeen-
komstig zijn’ rang en stand werd behandeld en wat betamelijker,
dau in dit eng verblijf gehuisvest was. Daarom bleef zeker de
gevangenis op Rozendaal niet ongebruikt. Wie tot de eigenaardig-
heden van zulk een’ ouden bürgt ook de gruwelijke herinnerin-
gen aan de middeleeuwsche regtsplegingen rekent, die vindt in
de rekeningen der vorstelijke huishouding genoeg, om Rozendaal
ook deze parel in zijn kroon niet te onthouden. Tot het burgt-
gezin behoorde ook de scherpregter, die, behalve kleeding, twee
gulden in de maand ontving, en toen eens een man gerigt moest
worden, tijdens er geen «stockmeyster” was, werd de beul van
Deventer ontboden. Wij vinden telkens namen genoemd van per-
sonen, die er gevangen waren; „gezellen van Heteren” , werden
er onthoofd, gevangen Zassen door den barbier gecureerd,
en de cipier had heel wat kaarsen te verantwoorden. Een man,
die den pastoor van Hoevelaken had vermoord, werd op Rozendaal
gekerkerd en de pijnbank werd hem niet gespaard. Voor
een’ die «in den stock” gestorven was, werd de kist en de be-
grafenis betaald. En vreeselijk was het vonnis, in 1461 aan Noyken
den wildschieter voltrokken. Van Rozendaal naar Arnhem ge-
voerd, werd hij aan oogen en hand gerigt, en toen men den
rampzalig verminkte nergens wist te laten, betaalde men aan
«Johan achter den muur” drie dagen kostgeld voor hem. Hertog
Aernout zelf had zieh persoonlijk in de zaak gemengd. Men ver-
stond geen scherts, als het jagtovertredingen gold!