weerskanten daarvan längs den breeden rijweg de reeks van hui-
zen, allengs gebouwd toen de vestingwerken tusschen de St. J a n s en
Y e 1 p e rpoorten waren gesloopt. Thans is ook de gracht ge-
dempt en vervangen door een’ aanleg met groote grasperken,
wandelpaden, heesters, bloemen en marmeren vazen, die m dit
jaargetijde nog bun houten omhulsel ter bescherming tegen den
Noordschen winter dragen. De geheele oude stad is op die wijze
door een fraai plantsoen omringd en alles, wat daar buiten ligt,
beboort tot de nieuwe stad, die zicb nog voortdurend uitbreidt.
’t Belangrijkst is die uitbreiding aan de N. 0 . zijde in de ngtmg
van Velp. Als wij op bet Velperplein zijn gekomen, laten wij
het gebouw Musi s S a c r um regts liggen en slaan de Steen-
s t r a a t in, op wier boek de fraaije slanke toren der nieuwe R. K.
St. Ma a r t e n s-kerk zicb hoog in de heldere lucht verheft. Aan
beide zijden dier hoofdstraat, die regt op den Velperweg aanloopt,
zijn geheel nieuwe wijken aangelegd. Ter linkerhand breiden zieh
de straten tot ver achter den hoogen spoorwegdijk uit. Ter regier
ligt het nieuwe kwartier, ten deele nog in aanbouw, dat met zijn
boulevards en huizenreeksen rondom het oude landgoed G e l de rs
Spi j k e r gegroept is. De „gemeente” Arnhem heeft het voorregt,
over een zeer uitgestrekt terrein — haar voormalig schependöm
— te kunnen beschikken, en de steeds aanwassende stad kan
aan alle zijden haar vleugelen uitslaan, zonder in botsing te komen
met naburige gemeenten. Een blik op de kaart kan aanwijzen,
dat een grondgebied van Kl i n g e l be ek naar S c h a a r s b e r g e n
en van daar längs de Ro z e n d a a l s c h e r i n g a l l e e en An g e r
e n s t e i n tot aan het Vel p e r b r o e k— om alleen aan deze zijde
van den Rijn te blijven — vooreerst nog ruimte genoeg tot onbelem-
merd voortbouwen aanbiedt! Evenwel, längs den Velperweg is
tot de grens der gemeente nagenoeg alles bebouwd, terwijl ’t mis-
schien zoolang niet meer duren zal, eer het nu nog open wei-
en akkerland voor het huis Kl a r e n beek met villa’s en lusthoven
bedekt is. Wanneer wij de S t e e n s t r a a t uit en de poort m den
spoorwegdijk door zijn, hebben wij aan weerskanten van den weg
een onafgebroken reeks van grooter en kleiner buitenverblijven,
IN DE LENTEZON. 5
wier aantal nog jaarlijks toeneemt. Nevens de ouderen, waaronder
Mo l e n b e k e met zijn’ waterval een eerste plaats inneemt, zien
wij menig nieuw gebouw en meer dan één pas aangelegd plantsoen.
Het natuurschoon is wel voor een goed deel aan de bouw-
manie opgeofferd, en de stijl veler huizer, op speculatie opgetrokken,
laat te wenschen over>' maar ’t is toch een vriendelijk en opwek-
kend geheel. Des zomers, als alles bewoond is , als overal de
bloemenschat zijn schitterende kleuren ten toon spreidt, als ’t van
sierlijke equipages, vlugge ruiters, smaakvolle amazones en lustige
wandelaars wemelt, dan is de breede rijweg met de voetpaden
aan wederzij, door nog jonge, maar welig groeijende iepen over-
schaduwd, met de bonte reeks van lusthoven en landhuizen, met
het lustig stroomende beekje daarnevens, op zijn voordeeligst.
Dan wekt de vrolijke, liefelijke landstreek, niet het minst om haar’
rijkdom en haar weelde, de billijke bewondering van landgenoot
en vreemdeling. Maar ook tbans, onder de heldere voorjaarszon,
vertoont ze zieh in een heerlijk licht. De frissche' tinten van het
jonge loof der kastanjes, de. ligt groene sluijer over de iepen,
de vroege heesters met hun sappige bladeren, de ernstige, grijs-
bruine kleuren van het eiken- en beukenhout, het donkere groen
van dennen en Sparren, hülsten en .ceders, de purperen bloemen
der Pirus japónica en de forsche, wit en roozenroode gescha-
keerde kelken der Magnolia’s, de witte bloesems der vogelkers,
dat alles vormt een rijk gekleurd geheel, opwekkend door de
weelde van het krachtig ontwakend leven. En al heerscht er de
woelige drukte van later nog nie t, stil en doodsch is ’t toch geefls-
zins längs den weg. Enkele open rijtuigen zijn reeds de voorboden
van het aantal, dat hier in de volgende maanden het stof zal
opjagen. Voor enkele afrijwagens trappelen de rossen van edel
bloed, in äfwachting van den tijd, dät zij de sierlijke voertuigen
van hooggeboren heeren of elegante jonkvrouwen in vluggen draf
als speiend zullen trekken over de lustige heirbaan. En uitstekend
passen hier de groote hooggewielde karren met het kloeke werkpaard,
welks tuig van koperen versierselen blinkt en dat bij het langzaam
voorwaarts stappen het klokje aan den hals zoo vrolijk klinken laat.