zaad , boonen en erwten wassen er welig. Hier en daar staan groote
vlashoopen, die of voor Holland, of voor Belgie bestemd ziju.
Längs den weg staat niet veel geboomte, vooral niet. längs de
grmtwegen door de polders. Voor zoover er wat geplant is, zijn
’t meest wilgen en populieren. Toch is het land geenszins boorn-
loos. Overal rijzen uit de bouwlanden hooge boomgroepen op,
soms van vrij grooten omvang. Waar zulk een bosch is, als een
eiland in zee, daar ligt een hofsteé. Elke hofstede heeft nabij het
huis een bosch van op rijen geschaarde iepen, niet zelden ook
een laan naar den weg. En overal zien wij de vlakten doorsneden
van lange boomenreeksen. Dat zijn oude dijken, thans in ruste,
maar die eens de daarachter gelegen velden beschermden en telkens
weér spreken van strijd met de golven en van behaalde overwin-
ningen. Ook het land van Groede was eertijds een eiland. Was
’t waarschijnlijk in het begin der 1 2 ^ eeuw als nieuw land uit
de zee ontstaan, in 1377 werd het losgescheurd en verbrokkeld.
Er was toen reeds een kerk, die in 1271 „de nieuwe kerk” wordt
genoeind. Nog in 1506 voer Filips de Schoone van Sluis naar
Groede en van daar naar Walcheren. In 1570 werd nagenoeg alles
overstroomd en naauwelijks was de schade hersteld, of weér be-
dekten de golven het land. Maar ditmaal had de landzaat zelf de
dijken doorgestoken. ’t Was in 1587. Sluis was door de Span-
jaarden genomen. Toen hebben de inwoners van Groede, liever
dan zieh aan den vijand te onderwerpen, hun huizen en akkers
aan de golven prijs gegeven en in Zeeland een andere woonplaats
gezöcht. In 1612 begon de herdijking, waaraan „Va de r C a ts ”
het grootste aandeel had. Eenige minuten ten N.W. van het dorp
aan den Ca t swe g vindt men de hofstede, waar hij vertoefde als
hij Groede bezocht, en men verhaalt dat de groote palmstruiken,
die er prijken, door zijn hand zijn geplant.
Het dorp is vrij groot en ziet er welvarend uit. ’t Middel-
punt vormt het plein, waarop, in een plantsoen van kastanjes,
platanen, accacia’s, treurwilgen en bloeijende heesters, de nette
kerk met haar’ sierlijken toren ligt. Al bleef de kerk bij water-
vloed en overstrooming staan, zij had toch zooveel geleden, dat
zij in 1623 nagenoeg geheel vernieuwd moest. worden. Catsschonk
er 1600 gülden voor en bedacht de gemeente in zijn testament.
Ook later nog werd aan het gebouw veel hersteld, zoodat van
het oude weinig of niets meer over is. t Zou toch moeijelijk te
herkennen zijn onder de portland, die de muren bedekt. De zoo-
genaamde „Catsbank” is van den raadpensionaris niet afkomstig.
Met preekstoel en doophek werd zij in 1794 door de erven Cats
geschonken. Missohien vinden wij nog een overblijfsel uit de
oude kerk in het brok steen, dat bij den ingang van ’t plantsoen
lig t; het schijnt het voetstuk van een doopvont te zijn. Het onderste
gedeelte van den toren is vierkant opgetrokken, met zware steun-
beeren en daarboven verheft zieh de ranke achtkantige bouw, met
rondbogen beneden den trans en een fraaije door een koepeltorentje
gekroonde spits. Tusschen het rijk geschakeerde groen komt het
bedehuis deftig en toch vriendelijk uit.
Staats-Viaanderen was t.ijdens den vrijheidsoorlog het natuurlijk
toevlugtsoord voor Vlamingen en Walen, wien in hun vaderland
de vrijheid des gewetens was ontzegd. Vlaamsche Doopsgezinden
en Waalsche Hervormden kwamen er zieh vestigen en ook te
Groede vond men er in niet onbeduidenden getale. De eersten,
sedert 1647 er gekomen, werden echter te Groede niet geduld;
zij hadden dan ook niet hier hun vermaanhuis, maar een weinig
verder, nabij Nieuwvliet, De laatsten vormden er tot 1818 een
afzonderlijke gemeente, die van 1619 tot 1794 een’ eigen predikant
had en in het Zuidelijkst deel der kerk haar godsdienstige zamen-
komsten hield. En toen in 1732 de Luthersche Salzburgers uit
hunne woonplaats verdreven werden, kwamen op uitnoodiging van
Burgemeesters en Schepenen van h e t Vr i je een 800-tal dier
ballingen hier een nieuw vaderland zoeken. Van dien tijd dag-
teekent het bestaan der Ev. Luth. gemeente te Groede. Haar kerk
met pastorie en school ligt aan het einde van het dorp, in de
straat waardoor wij naar Nieuwvliet rijden. Niet geheel beant-
woordde de colonisatie aan de wederzijdsche verwachtingen. De
kinderen van ’t gebergte konden in de polders niet aarden; de
mijnwerkers waren voor het boerenwerk weinig geschikt. Velen