leerd. Zij zal blijven leeren. Welk een werk werd hier onder-
nomen! //De straatjongen” — i' is een eigenaardig woord. De
jougen, die op straat leeft, en op straat niet veel goeds leert en
niet veel goeds uitvoert. Hij is te idealiseren door den gevoeligen
dichter. Daar zit in dien jongen ook wel iets goeds. Maar ’t
zit er diep. ’t Is vaak inet een dikke laag onreinheid overgroeid.
Het eischt voortdurende zorg, wijze behandeling, onuitputtelijk
geduld der liefde, om het op te.wekker., om het genoegzaam
te versterken, om het tot heerschappij te brengen. De straat
verstikt het. Het huis? Wat is voor menig jongen het huis? De
naakte, slordige kamer, waar niemand is, omdat vader zit in
de kroeg, moeder bij de buurvrouwen babbelt — het ledige,
ongezellige vertrek, waar geen oog op hem kan gehouden worden,
omdat de man den ganschen dag op zijn werk is en de
vrouw buitenshuis haar brood moet verdienen. Sommigen, velen
misschien, hebben een te huis. Maar harde tucht verhardt er
het hart, of dwaze liefde, die altijd toegeeft en geen kwaad in
de kinders kan zien, bederft, of geknoei en gekonkel vermoordt
reeds vroeg den heiligen waarheidszin. Daar is de weduwnaar,
wiens moederlooze kinderen moeten worden overgelaten aan ge-
huurde hulp; de weduwe, wier hand te zwak is, om den wilden
knaap in den band te houden; de verlatene, die ’t onechte kind
mag zien op te voeden, zoo goed zij het kan. Er zijn ook ge-
schikte gezinnen, waar alle zorg en liefde onmagtig is, om het
welig groeijend onkrui'd in een kinderhart uit te roeijen en hard-
nekkige onwil alle pogingen ten goede doet mislukken, omdat
het verkeer met kameraden het altijd weer met volle handen
uitstrooit. Daar zijn diep bedorvenen, treurig verwaarloosden,
jammerlijk verleiden, ligtzinnigen, onverschilligen, baldadigen in
’t gevoel hunner opbruisende kracht; jongens, waar wel wat van
komen kan, als zij met wijsheid geleid worden; jongens, van
wie misschien nooit iets te regt komt, maar zeker niets, als zij
bliiven in hun’ kring, als zij opwassen in het wilde. De school
kan iets doen en de kerk kan iets, — maar niet alles, niet
veel, als het tehuis niet gesteund wordt, nog minder, als het
tehuis wordt bedorven. De volbloed straatjongen is op straat,
ook als de ouders meenen, dat hij ter schole is of ter catechi-
satie. Komt hij „op een’ winkel” , hij loopt weg of hij wordt
weggezonden. Eenigen komen ten slotte in de Oc5 ° gevangenis, _e.enigen
gaan naar d e n Kr u i s b e r g , eenigen naar het opvoedingsge-
sticht te Alkmaar. Honderden vallen niet in de handen der
justitie. Met verontwaardiging en afkeer klaagt menigeen over
het schuim onzer groote steden. Anderen zien hen met deernis
aan. Suringar wilde beproeven, te redden wat te redden was.
Dat is een moeijelijk werk. Dat vereischt ook een vrij talrijk en
zeer uitstekend personeel. Is het vreemd, dat er teleurstelling
is geoogst? Maar wat er geoogst werd, was toc.h waarlijk niet
enkel teleurstelling, Voor eenigen tijd werd de duizendste kweeke-
ling er met eenige feestelijkheid ontvangen. Hoevelen van die
1000 werkelijk door Mettray behouden zijn, is moeijelijk na te
gaan. Gering is het getal zeker niet. Maar hoevelen zouden zon-
der Mettray verloren zijn?
Wij mögen de kennismaking met de belangwekkende inrig-
ting niet verzuimen; en kunnen wij natuurlijk bij ons bezoek
vooral slechts het uitwendige leeren kennen, ook dat zal ons
omtrent de levenswijze op Mettray genoeg te zien geven, om ons
ook eenigermate het stelsel van opvoeding te doen begrijpen en
in Staat te stellen, over de beteekenis der stichting te oordeelen.
Wie op den spoorweg tusschen Deventer en Zutfen, als hij
het Station G o r s s e 1 achter zieh heeft, een blik uit het portier-
raam werpt, kan aan de regterzijde in het bouwland tusschen
opgaand geboomte eenige witte huizen en een kerktorentje onder-
scheiden. Aan de kleur der woningen dankt de oolonie den naarn,
dien zij in den mond der omwonende bevolking draagt. Haar
eigenlijke naam is van Eranschen oorsprong. De landbouwcolonie
Me t t r a y bij Tou r s , evenals andere dergelijke inrigtingen in
het buitenland door Suringar bezocht en bestudeerd, was vooral