dan waarschijnlijk afkomstig van een der rouwwapens, die vroeger
aan de wanden waren opgehangen.
En nn, als mensch en dier naar eisch zijn versterkt, naar
Bi e r v l i e t . Rijk blijft de landstreek, kostbaar zijn de bouw-
velden, welvarend de hofsteden, kloek en deftig de iepenlanen
op de dijken, ruim de uitzigten over de welbebouwde polders.
Een enkele meestoof in rüste verhaalt van den tijd, toen hier in
overvloed meekrap werd verbouwd. Biervliet is over de vlakke
korenakkers reeds op grooten afstand te zien en volgden wij het
voetpad, dan zouden wij merkelijk den weg verkorten, want de
dijk slingert in groote bogten. Toch komen wij er ten laatste.
Ook dit B i e r v l i e t is het oude niet. De stad op een eiland
aan den zeearm de Be v e r n a , de vermaarde koopstad, waar de
graven van Viaanderen menigmaal vertoefden, waar edelen en
kerkvorsten ter vergadering zamen kwamen, waar graaf Floris V
verraderlijk door den hertog van Brabant gevangen werd ge-
nomen, waar Wi l l em Be uke l s z . heeft gewoond, wier burgers
herhaaldelijk met de Gentenaars slaags waren, terwijl zij hnn
schepen uitzonden naar Oost en West, — zij is ondergegaan.
In 1377 bezweken de dijken en „het prieel van Viaanderen”
werd overstroomd, 17 dorpen gingen verloren. Zoo is deBraak-
man ontstaan. Latere vloeden scheurden telkens meer land weg.
Tot aan haar muren schuimden de 'golven, haar sterk kasteel
zonk weg, haar beide parochiekerken vielen in puin, in 1583
woonden er slechts 18 of 20 gezinnen. Weinig jaren daarna was
alles verdwenen. Een fort, ter bescherming van de grenzen aan-
gelegd, was de bakermat van het tegenwoordige dorp. De wallen
werden grootendeels weer gesloopt; een brok er van draagt nog den
molen. En had Biervliet niet het fraaije, in 1876 goed gerestau-
reerde glas ter eere van Wi l l em Beukel s z . in zijn onoogelijk
kerkje, dan had het niets belangrijks meer.
Toch berouwt het ons geenszins, dat wij onzen zwerftogt tot
zoover hebben uitgestrekt. Het glas zelf, uit de laatste helft der
17äe eeuw, hoewel vari geen historische waarde als portret, is
om de uitvoering niet zonder beteekenis en verdient de belang-
stelling, als een herinnering aan den aanzienlijken burgervanhet
destijds nog bloeijende Biervliet, wiens uitvinding voor tienduizen-
den tot grooten zegen geworden is. Maar vooral trekt het ons
aan, dat wij hier nog als voor onze oogen de veranderingen zien
geschieden, waardoor het verledene van Zeeuwsch Viaanderen zoo
belangwekkend is. Van den toren van het kerkje, straks van
„de kade” , den ouden. dijk, waar eertijds de schepen hun lading
losten, zien wij den Braakman. Een korenveld scheidt thans de
kade van de watermassa. Ginds toont zieh nog de mast van een
enkel visschersscheepje — het laatste, dat nog door de ondiepe
geulen tusschen schorren en slikken zijn’ weg vinden kan. Water
is er weinig meer te herkennen; grijze slib is ’t , wat op de
gansche wijde vlakte ons oog aanschouwt. Niet lang zal t meer
duren', of ook deze breede waterplas, die zieh tot het gindsche
vergelegen F i l i p pm e uitstrekt, is polderland geworden. Hoe
klagen de visschers en de schippers, die eenig middel van be-
staan vinden in ’t vervoer van de Stapels hooi, op de overbI uf-
sels der oude wallen opgetast! Het plaatsje met zijn enge, bog-
tige straten, waar de nieuwe school het eenige aanzienlijke ge-
bouw is , ziet er niet naar u i t o f het nog veel achteruitgang ver-
dragen k an ! Maar snijdt eens de ploeg door den vetten kleigrond,
wast ook hier het koren in de vruchtbare polders, dan is ook voor
Biervliet welligt de tijd van kwijning voorbij en het dorp te midden
der welige velden, een der veleri in deze streken, die van koop-
steden middelpunten eener landbouwende bevolking werden, zal
weer iets van zijn oude welvaart zien herleven. De voorteeke-
nen er van zien wij in de kapitale hofsteden, reeds nu in zijn’
omtrek gelegen, getuigen van den rijkdom van den bodem. Met
genoegen vernemen wij, dat de meesten hier „eigen plaatsen”
zijn. Schade voor Zeeuwsch Viaanderen is het, dat zoovele land-
eigenaars elders, deels in Zeeland, grootendeejs in ßelgie wonen.
Schade voor den volksgeest is h e t, dat een zoo schoon en vrucht