L4 DE TUIN.
fokkerij niet vergeten. Reusachtige exemplaren worden er gekweekt,
en ter afwisseling van zijn zorgen aan deze diersoort besteed,
leert de konijnenhoeder een’ jongen haas in een draaikooi trom-
melen, in de hoop dat deze langoor eerlang den beroemden,
in 1878 overleden „kunsthaas” zal evenaren, en in de verwach-
ting, dat de bezoeker van zijn afdeeling de kunst des meesters
niet onbeloond zal laten. Yoorts nog een kleine wandeling over
het scboone terrein, met zijn hoogten en laagten, zijn bemoste
glooijingen, zijn donkere dennen, zijn ldoeke beuken en eiken,
zijn beider loopend water, zijn vischrijke vijvers en watervallen,
ten slotte nog een blik op het standbeeid van koning Wi l lem I I ,
dat vroeger voor ’t botel Be l l e v u e beeft gestaan, en dan nemen
wij afscheid van onzen vriendelijken geleider en van het merk-
waardig oord, dat ons zooveel te zien en zeker niet minder te
denken gaf.
Het bezoek aan Bronbeek heeft ons geruimen tijd opgehouden.
Wie het niet al te oppervlakkig wil zien, kan er ligt een paar
uur aan besteden. Maar tijdverlies noemen wij ’t in geene deefe,
al zou de zonnige lentedag ons krachtig hebben kunnen dringen,
ons uitsluitend te bepalen bij ’t genieten van het rijke natuurschoon.
Een’ tijd lang kunnen wij ’t weer genieten op het fraaije
gedeelte van den weg tussc.hen Br o n b e e k en Da a l h u i z e n ,
waar de als zandverstuivingen steeds voortdringende villa’s nog
niet al den grond hebben veroverd. De rijke vlakte van het
V e l p e r b r o e k en de vruchtbare weiden aan den overkant der
rivier, bezaaid met huizen en bosehjes, doorsneden van peppel-
lanen en rijen hoog opgegroeide wilgen, breidt zieh nevens ons
uit. Het eenvoudige, deftige rood steenen huts van L a r e n s t e i n
vertoont zieh op eenigen afstand tusschen zijn sierlijke boomgroe-
pen, en van verre blaauwen de hoogten van Mo n t f e r l a n d .
Aan de andere zijde van den weg golft het bouwland met het
frissche groen der rogge, door donkere dennen en t jonge grijs-
DAALHUIZEN. 15
gele loof 'van het kreupelhout omzoomd. Voor ons, regt tegen-
over den weg, komt het witte huis van Da a l h u i z e n krachtig
uit tusschen de hooge beukenstammen, en vrolijk blinkt het zon-
licht over het groote grasperk en den helderen vijver. Daalhuizen
behoort tot de aanzienlijke buitenplaatsen uit den tijd , toen de
grond nog niet bij de □ M. tot bouwterrein werd verkocht.
Onder den naam Da l h o u t komt het reeds in 1473 voor.’t Was
toen een bosch, met a n d e r e heidevelden verwoest door een’ brand,
door schaapherders aangestoken. Het was bezwaard met den last,
de kar te leveren voor de misdadigers |Mie door het geregt
van Arnhem ter dood waren verwezen. Mr. Gé r a r d van Ha s s
e l t , de ijverige en geleerde navorscher van Gelderlands ge-
schiedenis en oudheden, heeft het buitenverblijf aangelegd en
tot zijn’ dood bewoond. Hij had er een belangrijke verzameling
Romeinsche inunten, urnen en wapens, in den omtrek opgedolven.
Jammer , dat deze schat thans verstrooid en verloren is. In verband
met sedert opgegraven voorwerpen had hij zeer gewaardeerde
bijdragen kunnen leveren voor de kennis van de eerste bewoneis
der Veluwsche heuvelen. Uit wat tijd waren die munten? Van
wat bewerking die urnen? Waren die wapens van been of vuur-
steen of metaal? Wees de toestand, waarin die munten gevonden
werden, op een min of meer langdurig verblijf, of lagen zij bij
elkander, als een welligt verloren of verborgen schat? Laat zieh
nagaan, of zij behoorden aan een’ Romein of aan een barbaar,
zooals bij de later in Velp ratdekte sieraden ’tgeval was? Mögt
men uit ligging en inhoud der urnen gissen, dat hier een neder-
zetting van een’ ouden volkstam was geweest, of dat alleen de
asch van eenige in een gevecht gevallen mannen er was bijgezet?
Vond men ook sporen van vuurhaarden p verbrandingsplaatsen ,
dierenbeenderen eri wat dies meer zij ? Alleen een zoo veel mogelijk
juiste kennis van allerlei bijzonderheden kan aan dergelijke vondsten,
in verband met vele anderen, door vergelijking, waarde geven
voor de ongeschreven geschiedenis dezer gewesten. Zonder dat
zijn munten, urnen, pijlspitsen, bijtels en dergelijken louter aar-
digheden. Op körten afstand van den weg, aan deze zijde van