een der kapellen was de grafstede der hooge Heeren. Maar in
het jaar 1654 brandde zij nogmaals tot den grond toe af, door
den bliksem getroffen. - Een deel van den toren, destijds nog
met drie omgangen en een hooge spits versierd, ging mede verloren
en werd niet. herbouwd. De kerk daarentegen verrees weer
in haar’ ouden vorm, behalve de kapellen. Graaf Henrik Wolrad,
toen nog onmondig, en zijn voogd George Erederik , droegen ruim-
sehoots het hunne bij. Regeringscollegién, gilden , bijzondere personen
wedijverden met ben in het schenken van geschilderde
glazen en klokken, door Hemo n y gegoten. De schade werd
zoo goed en zoo spoedig mogelijk hersteld en latere rampen,
die de stad troffen, spaarden het fraaije gebouw. De geschilderde
glazen zijn grootendeels verdwenen. Ook hier schijnt der lieve
straatjengd van ouds de zucht ter vernieling inge schapen te zijn
geweest. Een bank tegenover den preekstoel, een zerk die eens het
overschot van Gérard van Culemborg en zijn huisvrouw Elisabeth
van Buren dekte, en dus uit het jaar 1480 afkomstig moet zijn,
een paar wapenschilden, ziedaar alles, wataan de Kuilenburgsche
Heeren herinnert. Yergeefs zoeken wij de prächtige zerken van
Heer Jasper, den laatsten Heer uit het huís van Beusichem en
van Johanna van Bourgondié, zijn huisvrouw. Vergeefs de lcoperen
platen met grafschrift en wapens, böven de piek, waar de harten
zijn neergelegd van den graaf van Hoogstraten en zijn gem.alin,
wier lichamen te Hoogstrateu begraven zijn. De marmeren tombe
op het koor, met een goed bewerkt ijzeren hek omringd,.isniet,
zooals wij zouden meenen, ter nagedachtenis der Heeren opgerigt.
Zij staat daar boven den grafkelder van zekere mevrouw A. C.
van d e r Du s s e n , in 1745 overleden. I. B o l l i n a te Delft
heeft haar ge maakt. Achter de tombe staat de zeer groote baar,
waarop zij grafwaarts gedragen is. Die mögt, volgens baar wils-
beschikking, nooit meer worden gebruikt. ’t Blijkt ook niet, dat
iemand ooit bijzonder verlangd heeft, dit gevaarte noodig te hebben.
In de He e r e s t r a a t , die aan de markt uitkomt, vinden
wij een’ mnur, waarin de zware steenen palen eener voormalige
inrijpoort. Groote witgeverwde wapenschilden en ornamenten doen
verinoeden, dat daarachter eer.maal een vorstelijke, althans aan-
zienlijke huizinge stond en een rondwandeling over het terrein
geeft ons oude muren en een overblijfsel van een torentje met
rood pannen dak te zien. De stadsgracht loopt er aan de Zuid-
zijde längs en wij hebben hier nog een deel der oude stads-
wallen voor ons, benevens de muren, die het terrein van het
klooster Marienkroon, later van het „nieuwe Hof” insloten.
Thana omringt dit mnurwerk een stuk moesland en boomgaard,
waar geen enkel spoor van den vroegeren luister der grafelijke
woning meer is te bespeuren* ’t Is trouwens reeds een kleine
200 jaar geleden, sedert hier een vorstelijke hofhouding werd
gezien. Lo u i s e A n n a , gravin weduwe van Erbach, de laatste
bewoonster, was door ’t verkeerde bestuur harer dienaars in
benarde geldelijke omstandigheden geraakt. Zij moest eenige
heerlijkheden verkoopen en verhuisde in 1699 naar Erbach. Het
nieuwe Hof werd na dien tijd de verblijfplaats van den drossaart
en eindelijk ging het te niet.
In vollen bloei verkeert daarentegen nog het Weeshuis,
waarvan de groote tuin aan dien van het nieuwe Hof grenst.
Daar is zeker met grond veel aan te merken op de wijze,
waarop menig edelman in zijn heerlijkheid huishield, en toen de
revolntie de heerlijke regten afschafte, kon inderdaad wel ge-
sproken worden van bevrijding uit een ondragelijke tiranny.
Maar dat was toch eenzijdig, en tegenover menig schreeuwend
misbruik van magt had toch ook menig weldaad gestaan, door
den adel aan zijn onderhoorigen bewezen. Wij kunnen althans
Kuilenburg niet doorwandelen en zijn geschiedenis niet door-
bladeren, zonder telkens herinnerd te worden aan wat zijn
Heeren en Vrouwen er hebben gedaan ten nutte hunner stad.
Vooral de laatste Vrouw uit den oudsten stam, E l i s a b e t h , is
er in gezegend aandenken. Met haar’ echtgenoot, den Heer van
Lalaing, heeft zij er menig herinnering achtergelaten. Behalve
het raadhuis, bouwden zij den sierlijken toren aan de kerk van
St. J a n B a p t i s t in de Nieuwstad en een oude-mannenhuis aan
den Havendijk, begiftigden kerken en kloosters en stichtten te