Het blijkt ons, dat wij wel gedaan hebbeu, met liuu advies
omtrent het rijtuig te volgen, al was t aanvankelijk een teleurstelling,
dat wij niet onverdeeld onze vrijheid van beweging zou-
den kunnen behouden. Beide dagen zijn wij verscheidene uren
tusschen de wielen en nog moest meer dan eens een belangrijk
punt op verren afstand ter zijde worden gelaten, terwijl wij
alleen de boschrijkste buurschappen ten deele konden doorkrui-
sen. Met de buurschap Mist e zouden wij eenigszins kennis
maken op den weg naar Bredevoort, die er door heen loopt,
maar alles, wat ter zijde van dien weg ligt — en dat is niet
weinig! — zon toch nog ongezien moeten blijven , voorzoover onze
togt door de aangrenzende buurschap h e t Wool d ons er niet
mede in aanraking had gebragt.
Wat wij, van Ruurlo körnende, längs de spoorbaan zien, is
niet zeer geschikt om onze verwachtingen hoog te spannen, ’t Is
meestal „veld en veen en broek” . Be prächtige Ruurloschebosschen
en de vriendelijke bouwakkers van dat liefelijke dorp liggen als
op de grens der bewoonde wereld. t Wordt alles woest en een-
zaam. Armelijk zijn de ontginningen, schraal en schaarsch is het
houtgewas, enkele verstrooide huisjes zijn toonbeelden van ver-
latenheid. Die dorre heiden en die läge, moerassige gronden gaven
aan de kleine stadjes Grol, Bredevoort en Lichtenvoorde een ge-
duchte sterkte en daardoor een niet geringe beteekenis. Als de
slentels van de weinige toegangswegen tot Gelderland van de
Munstersche zijde, waren die grensvestingen — vooral de beide
eersten — voor oorlogvoerende partijen van groote waarde, en
om hun bezit en behoud werd menigmaal heftig gestreden. Maar
thans hebben zij hun belangrijkheid verloren en voor den reiziger
hebben zij niet veel aantrekkelijks meer, om dezelfde reden, die
hen vroeger van gewigt heeft gemaakt. Om zijn geschiedkundige
herinneringen en zijn tegenwoordige nijverheid, hadden wij wel-
ligt kunnen besluiten, den togt zoo in te rigten, dat wij te Gr o l
een paar uren overbleven, en zouden wij dan niet meteen Li c h t e n voorde
kunnen bezoeken? Er is immers een Station Groenlo-
Lichtenvoorde. Maar beide plaatsen liggen zdovervan het Station,
dat wij het grootste gedeelte van dien tijd wel voor de wande-
ling heen en terug noodig zouden hebben. Wij zien er dan ook
weinig of niets van, terwijl de trein een oogenblik stopt en wij
oiis bij een’ groet uit de verte bepalen. Als wij Winterswijk
naderen, wordt de landstreek wat meer bebouwd, het hout wat
overvloediger, maar aan deze zijde liggen toch op verre na de
schoonste punten niet en wij vinden geen enkele reden om het
te betreuren, dat de spoortrein ons met betamende snelheid door
de eentoonige landstreek tusschen Ruurlo en de plaats onzer be-
stemming voerde. Winterswijk zelf geeft meer den indruk van
een Twentsch plattelandsstadje, dan van een Geldersch dorp. Het
heeft een vrij groot aantal enge en kromme straten, met bal-
steenen geplaveid. De huizen, meest van rooden steen, die alles
behalve fraai van kleur is, zijn digt ineen gebouwd en hebben
doorgaans een somber en zwaarmoedig voorkomen. Tuinen zijn
er weinig en het frissche groen van boomen brengt er geen vriendelijke
afwisseling. Alleen hier en daar is een wingerd längs de
nog'niet zeldzame hooge en spitse houten gevels der oude woningen
geleid. Aan de buitenzijde, in de nieuwe straat naar het Station
en vooral in die, waarin de H. B. S. gelegen is, is wat meer
ruimte. Daar zijn de huizen ook in wat moderner tränt gebouwd,
maar zij missen daardoor ook alle eigenaardigheid. De tegenwoordige
bouwstijl draagt overal denzelfden Stempel en in den tijd
van overgang, waarin wij leven, is er vaak weinig overeenstem-
ming tusschen de ouderwetsche gedeelten van onze steden en
dorpen en de daar omheen of daar doorheen verspreide wijken
en gebouwen, die uit de laatste jaren dagteekenen. Te Winterswijk,
waar nog zooveel sinds eeuwen nagenoeg onveranderd is
gebleven, is het contrast soms zeer groot. In een’ kring rondom
het dorp liggen de tuinen der ingezetenen, doorgaans door goed
onderhonden hagen ingesloten. Zij zijn onontbeerlijk voor wie
bij zomer en winter aan groente geen gebrek hebben wil, want