de Republiek bleef de R. C. eeredienst er onverhinderd, zoodat
zij een middelpunt was van de werkzaamheid der geestelijken
voor de omliggende gewesten.
Tusschen Bokhoven en Nederhemert vinden wij twee malen
het rivierbed door het afsnijden van een groote bogt verlegd
en verkort. Bij het dorpje We l l stoomen wij door de door-
graving van 1474. Wij zouden het niet bemerken, dat de
krachtige hand, die na den dood van den ongelukkigen en on-
beduidenden hertog Ar n o u t de teugels van het bewind van
Gelderland gegrepen had, ook de Maas had gedwongen, hier
haar’ loop te veränderen, want de oevers dragen hetzelfde ka-
rakter. Maar een sprank van den ouden stroom is nog over-
gebleven en nog altijd behoort de 150 bunders groote uiterwaard,
als een smalle strook in Brabant ingedrongen, tot Gelderland.
Als van ouds maakt zij nog een deel der gemeente Ammerzode
uit. Den Heere van Ammerzode kon ’t wel niet aangenaam zijn,
dat zijn grondgebied aldus door het verleggen van den stroom
werd verdeeld, maar voor den landzaat was de verbetering van
den waterafvoer, vooral bij ijsgang en storm, een weldaad en
de schipperij had reden, zieh te verblijden over het nieuwe
riviervak, dat den toch reeds langen en moeijelijken waterweg
vrij wat korter en veiliger maakte. Nog beter werd het, toen
in 1481, na het tijdperk van vernieuwde woeling en onrust, op
den dood van Ka r e l den S t o u t e gevolgd, ook de heerlijkheid
Nederhemert door het graven van een nieuw stroombed in twee
deelen werd gesplitst. Ook daardoor werd een gevaarlijke krom-
ming afgesneden, een half onbruikbaar vaarwater voor de scheep-
vaart geschikt gemaakt. Niet geheel kon hier de regte lijn worden
gevolgd. De bezittingen der magtige abdij van B e rn moesten
worden ontzien en de oude Maasdijk, die haar akkers en hoeven
beschermde, dwong de rivier voortdurend tot een niet onbelang-
rijke bogt, ’t Zal welligt voor het einde der 19de eeuw zijn
bewaard, het werk der laatste jaren van de 15de te voltooijen,
als de Maas weer door een gedeelte van haar oude bedding längs
de muren van Heusden stroomt.
Om eerst het belangrijkste te bezoeken en zeker te zijn dat
het ons daarbij niet aan tijd zou ontbreken, waren wij van Hedel
naar Ammerzode en van daar naar Bokhoven gegaan. Nu het
kasteel van Ammerzode voor ons gesloten bleef, zou een andere
regeling van den togt misschien de voorkeur hebben verdiend.
Waren wij eerst, ongeveer halfweg tusschen Hedel en Ammerzode
, naar het Bokhoveusche veer gewandeld, dan hadden wij,
na de tombe bezigtigd te hebben, weer naar den Gelderschen
kant kunnen oversteken en vermoedelijk tijd genoeg overgehouden,
om ook het dorpje Well en het oude huis te Ma l s e n aldaar
wat nader in oogenschouw te nemen. Daar had ons dan de
stoomboot- kunnen opnemen. In een vreemde landstreek, bij
onbekendheid met afstanden en reisgelegenheden, zijn echtei
misrekeningen niet altijd te vermijden. En veel hebben wij ook
niet gernist , voor zoover wij kunnen zien. Het dorp is van weinig
beteekenis, even als de kerk, wier dikke toren met het kerkdak
gelijk is. Ook het kasteel heeft niet veel aanzien. ’t Is een vrij
hoog, vierkant, rood steenen gebouw, met twee hangtorentjes,
een steil leijen dak, van boven door een hekje omzet, weinig
vensters en een aanbouwsel van nieuwere dagteekening. Sedert
langen tijd behoorde Well onder de heerlijkheid Ammerzode.
Een tak van het uit Heusden gesproten geslacht Sp i e r i n g h
noemde zieh van We l l en kan de heerlijkheid in bezit hebben
gehad. De abdij van Werden bezat in de laatste helft der 10de
eeuw te Well een manse en 18 denarien. In het midden der
1 l de eeuw hadden I b b o , B r i o en Wi n g e r een tfBivangum,”
sf- d. i. het gesloten gebied van een’ hof, met de daaronder be-
hoorende hoeven — in W ei le in Teisterbant. Zij moesten daar-
voor jaarlijks een’ os, twee schapen en vier denieren aan de
abdij van Co r v e i betalen. Gi s l e b e r t u s de We l l e , die in
1008 wordt genoemd, zou hier tehuis kunnen behooren, even-
als de broeders Ge r d a n c h u s en Al b e r t u s , wier namen in