zwaard tot het uiterste toe verdedigd hebben, en op den grond
daarvoor moet het buskruit zijn gestrooid, dat ontvlammend zijn
bespringers zengde en verbijsterde, toen hij zijn leven zoo duur
hij kon verkocht. Yergeefs had h ij, van een commissie van den
prins voorzien, zieh van Loevestein meester gemaakt, in de hoop,
dat Gorkum en Woudrichem hem zouden toevallen en tegelij-
kertijd ook elders in den lande een krachtig verzet tegen den
hertog van A l b a zieh zou openbaren.
De tijd was nog niet rijp, de volksgeest nog niet wakker geworden
; de naburige steden roerden zieh niet, geen andere stad
koos de zijde van den prins. Graaf Wi l l em van den Be rg,
op wien gerekend was, bleef werkeloos op zijn slot te Hedel.
De kleine schaar, op Loevestein genesteld, kon op den duur de
Spaansche overmagt niet weerstaan. De stoute onderneming werd
niet door een’ günstigen uitslag bekroond en had in zoover op
den loop der gebeurtenissen geen’ invloed. Alba’s doortastend
genie had wederom gezegevierd, en in 1572 viel Loevestein als
van zelf den Geuzen in handen. Toch ontleent het kasteel aan
den kloeken moed van den Bosscher ossekooper een niet gering
deel van zijn merkwaardigheid en van zijn aantrekkelijkheid voor
ieder, die de eerste, zij ’t dan ook mislukte pogingen om den
landzaat van het juk des ijzeren hertogs te bevrijden, zijne har-
telijke belangstelling niet onwaardig acht.
De verdieping boven //de kerk” bewaart herinneringen van
anderen aard. Daar waren de kamers voor de staats- en krijgs-
gevangenen, om wier wille Loevestein vermaard is. Boven de
//raadzaal” ligt het vertrek van Hu g o de Gr oot . Bij dit ven-
ster in den O. muur plagt hij te arbeiden; tegen den Z. wand
stond zijn boekenkast; door dat raam aan de N. zijde, dat op
Gorkum uitziet, oogde Mar i a van R e i g e r s b e r g e n deschuit
met haar kostbare lading na. Tallooze namen en opschriften be-
dekken denhouten schoorsteenmantel en de kale, gekalkte muren.
Naast Grotius’ kamer, in een vertrek boven een deel der voor-
malige ke rk, zat de Dordtsche burgemeester Simon van H a ie
wi jn in 1692 gevangen, van verstandhouding met den vijand
beschuldigd, en hij ontsnapte er door een gat, in den vloer ge-
sneden. De N. toren, boven de tegenwoordige kerk, huisvestte van
1749 tot aan zijn’ dood den bevelhebber d e 1 a Ro qu e, die Hulst
had overgegeven, en van 1793 tot ’95 den graaf v an By l a n d ,
die Breda in ’s vijands handen gaf. J a c o b de Wi t t werd in
1650 voor eenige dagen gebragt op de kamer boven de gewezen
kommandantskamer, en Ab r a h am van Wi c k e f o r t , 25 jaar
later, in het vertrek van den Z. toren, boven de vroegere keu-
ken, van waar hij in 1579, even als zoo menig ander gevangene
op Loevestein, te ontsnappen wist. Nog hooger zijn de kamers
der Rernonstrantsche predikanten, wier ontvlugting wel van hooger
hand schijnt te zijn uitgelokt, en die van R omb o u t Hooge r -
b e e t s , die. er van 1619 tot ’26 vertoefde. Daar ligt ook de
kamer met het ruime uitzigt, in 1666 eenigen tijd bewoond door
den Britschen vlootvoogd A y s c u e , later — nog in deze eeuw —■
’t verblijf van Spaansche, Russische en Engelsche, en in 1831
van een aantal Belgische krijgsgevangenen.
Wij dalen den trap in het aan den achtergevel uitgebouwde
uitstek af, bezoeken de provoost en de //folterkamer”, —■ gruwe-
lijker gedachtenis! — en scheiden met een’ vriendelijker indruk,
na de bezigtiging van de kerk in den Noordertoren, die nog
voor de godsdienstoefening geschikt is, al heeft Loevestein sedert
geruimen tijd geen’ eigen predikant meer. ’t Belangrijkste is hier
een avondmaalsbeker met het opschrift: Lo v e s t e i n s k e r c k -
b e k e r 1668, en een broodschaal van 1680.
Eenigszins twijfelachtig is het verhaal, dat in der tijd bij het
wegbreken van een’ muur, die een’ trap verborg, een geraam-
te zou zijn gevonden. Voor zoover uit vertrouwbare bronnen
blijkt, is bij veranderingen van het inwendige van ’t kasteel niets
van belang ontdekt. Zulke verdachte geheimzinnigheden heeft de
merkwaardige bürgt niet noodig. Wat de geschiedenis er heeft te
verhalen, heeft beteekenis genoeg!
Onze wandeltogt heeft hier een einde. Genieten wij straks op
de stoombootvaart naar Rotterdam het opwekkend gezigt van de
fraaije, vrolijke rivieroevers, hooren wij daar ook nog stemmen
VII 32